Mijn favoriete Keltische gedicht: Scél lem dúib

From Kelten
Revision as of 16:58, 22 November 2019 by Lars Nooij (talk | contribs)

k81-2019-vries-favoriete-kelt-scél-lem-dúib-finn-mac-cumaill-iers
81
Gepubliceerd: 2 december 2019
Mijn favoriete Keltische gedicht: Scél lem dúib
Ranke de Vries


Favoriete KeltScél lem dúibFinn mac CumaillIers
Title (EN): My favourite Celtic poem: Scél lem dúib
Abstract (EN):

As the first contributor in the new category 'My favourite Celt(ic)...', in which participants discuss their favourite Celtic hero, word, manuscript, etc., Ranke de Vries breaks the ice with her favourite Irish poem: the beautiful and wintry Scél lem dúib

600px-Img-491-1574251417.jpeg

Ranke de Vries heeft Keltisch en Mediëvistiek gestudeerd aan de Universiteit Utrecht en deed haar promotieonderzoek aan Trinity College Dublin. Ze heeft daarna met veel plezier tien jaar lesgegeven in Keltisch aan de Universiteit Utrecht en werkt momenteel (eveneens met veel plezier) als Ben Alder Professor in Celtic Studies aan de St. Francis Xavier University in Antigonish, Nova Scotia, Canada.

Toen mij gevraagd werd de allereerste bijdrage te leveren aan deze gloednieuwe rubriek was mijn eerste reactie: ‘Ja natuurlijk, wat leuk, wat een eer!’ Dit werd op de voet gevolgd door paniek over de welhaast onmogelijke opgave dan ook daadwerkelijk te moeten kiezen. Van alles passeerde de revue, variërend van een Gallisch spinsteentje met een inscriptie erop (‘mooi meisje, geef me bier’) tot een klein legertje Ierse helden met hun rare fratsen, en van helden uit de Arthurverhalen tot Heledd, onderwerp van de middeleeuwse Welshe gedichten verzameld als Canu Heledd, over een vrouw die na de dood van haar familie eenzaam door het land dwaalt.

Na veel wikken en wegen is mijn keuze gevallen op een kort Iers gedicht, Scél lem dúib, dat gaat over het begin van de winter. Het is al jaren mijn lievelingsgedicht.

Het gedicht komt waarschijnlijk uit de negende of tiende eeuw. Het wordt in de mond gelegd van de held Finn mac Cumaill, de leider van een fían, een krijgersbende, die in de Ierse wildernis woonde. Finn mac Cumaill is één van de populairste personages in de Ierse en Schotse literatuur, en is ook na de middeleeuwen het onderwerp van vele volksverhalen gebleven – er zijn bijvoorbeeld een aantal verhalen hier in Nova Scotia overgeleverd die over hem gaan. Finn was niet alleen een belangrijke krijger, hij was ook een vermaard dichter met bovennatuurlijke kennis. Deze kennis verkreeg hij op een bijzondere manier. Finn had van zijn meester de opdracht gekregen een bepaalde zalm te koken. Degene die van de zalm zou eten, zou alle kennis ter wereld krijgen. Bij het braden van de zalm verbrandde Finn echter zijn duim. Hij stak zijn duim in zijn mond, en daardoor kreeg hij, en niet zijn meester, deze kennis.  Deze zalm der wijsheid is tegenwoordig het symbool voor de vlag van Schots-Gaelisch Nova Scotia.

‘Mijn’ gedicht staat in een viertal handschriften, waaronder het Lebor na hUidre, het Boek van de Bruine Koe, één van de oudste verzamelhandschriften met Ierse teksten erin. Het gedichtje is waarschijnlijk toevallig overgeleverd, omdat het diende als uitleg voor een bepaalde uitdrukking in een ander gedicht (Amra Choluim Chille ‘Colum Cille’s lofdicht’ geheten).

Scél lem dúib is een prachtig voorbeeld van de middeleeuwse Ierse dichtkunst. Het bestaat uit vier kwatrijnen – zestien regels in totaal. Elke versregel heeft drie lettergrepen, met rijm tussen de tweede en laatste regel van het kwatrijn (abcb), waarbij de rijmwoorden uit één lettergreep bestaan. Bovendien bevat het een grote hoeveelheid alliteratie.

Maar dit staaltje vakmanschap is niet de voornaamste reden waarom het mijn favoriete gedicht is. Het is mijn lievelingsgedicht door de manier waarop in zo weinig woorden een haarscherp beeld wordt geschetst van de natuur aan het begin van de winter. Het roept (bij mij in ieder geval) het gevoel op van de bomen die druipen in de stille bossen op een grauwe dag in november; van rijp op de velden en bevroren plassen water; en van eenzame rode bessen die aan bladloze besneeuwde takken hangen.

De Ierse tekst hieronder komt uit de editie van Gerard Murphy, Early Irish lyrics, eighth to twelfth century (Oxford 1956), p. 160. Ik heb mijn best gedaan om een vertaling te produceren die zo dicht mogelijk bij de Ierse tekst blijft (met waar mogelijk rijm en alliteratie) – maar ik moest wel valsspelen. Ik had er vier lettergrepen per regel voor nodig, in het derde kwatrijn heb ik de laatste twee regels omgekeerd omwille van de rijm, en ik moest sjoemelen met de lettergrepen in de eerste twee regels van het laatste kwatrijn. Desalniettemin hoop ik dat het een beetje het gevoel van de Ierse tekst overbrengt:

Scél lem dúib:             Hier mijn verhaal:
dordaid dam;              een burlend hert;
snigid gaim;                de winter drupt;
ro fáith sam.                zomer is weg.

Gáeth ard úar;            De wind giert, koud;
ísel grían;                    laag staat de zon;
gair a rrith;                  kort is zijn baan;
ruirthech rían;              de zee kolkt rond.

Ro-rúad rath;               Varens, vuurrood,
ro cleth cruth;               een vorm verhuld;
ro gab gnáth                van gansgegak
giugrann guth.              de lucht vervuld.

Ro gab úacht               Kou klampt de
etti én;                         vogelvleugels aan:
aigre ré;                      seizoen van ijs
é mo scél.                    is mijn verhaal.

Lees dat maar eens zonder naar de warme chocolademelk te grijpen. Mét slagroom en een goed boek erbij. 

 



Vorige bijdrage
Nieuws en mededelingen Kelten 81
Lian Blasse
7 oktober 2019
Volgende bijdrage
Nieuws en mededelingen Kelten 82
Sanne Jongeleen
30 oktober 2019