Abstract
(EN):
About both the Celts and the Brontë sisters, it has been said that they lived close to nature, that they had their own views on religion or the role of women. With this, Emily, Charlotte and Anne Brontë fitted perfectly into the Celtic ideal image of the mid-nineteenth century. On top of that, both father Patrick Brontë and mother Maria Branwell came from ‘Celtic’ regions, Ireland and Cornwall respectively, and this influenced the sisters in their literary work.
The only one who effectively uses the term ‘Celtic’ in her novels is Charlotte Brontë. Here, it is synonymous with ‘Irish’, which is at odds with its common meaning at the time. Moreover, the term ‘Celt’ fits into the tripartite division of ‘Celtic’ - ‘Saxon’ - ‘Gallic’ that defined ethnological thinking at the time. Moreover, this contrast also fits into the way the British thought about their own culture: were they rather ‘Latin’ (rationalist) or ‘Nordic’ (sentimental, romantic)?
The fact is that Charlotte has her own vision of what is ‘Celtic’. She does not boast of her Irish origins (because that stands for being big-spoken and argumentative). Her first biographer Elizabeth Gaskell will therefore be very circumspect about the family's Irish roots.
“Celtic' is a magic bag, into which anything may be put, and out of which almost anything may come . . . Anything is possible in the fabulous Celtic twilight, which is not so much a twilight of the gods as of the reason.” – J.R.R. Tolkien
De Kelten en de Brontë-zusjes hebben met elkaar gemeen dat ze vele ladingen kunnen dekken. Het label “Kelten” is een zeer rekbaar begrip dat doorheen de tijden (terecht of ten onrechte) volkeren aanduidde die door de beschaving onaangetast bleven, dicht bij de natuur leefden en politiek ongebonden waren. De Kelten waren ook op godsdienstig vlak buitenbeentjes en gaven vrouwen een bijzondere plaats in de maatschappij. Mensen of groepen die zich vandaag zien als hun erfgenamen, noemen zich graag Kelten, ook al spreken ze geen Keltische taal meer. Het kan volstaan hun muziek, dansen of andere kunstvormen te beoefenen of zich te beroepen op religieuze of filosofische overtuigingen die al dan niet terecht aan Kelten worden toegeschreven.
Charlotte, Emily en Anne Brontë, auteurs van o.a. Jane Eyre en Wuthering Heights, passen perfect in dat Keltische ideaalbeeld. Het waren vrouwen die zelfstandig en dicht bij de natuur leefden. Ze hadden hun eigen visie op godsdienst en maatschappelijke rechtvaardigheid. De zusjes hadden daarenboven echte Keltische roots. Hun vader Patrick, anglicaans dominee in Haworth (Yorkshire), werd immers geboren in het Noord-Ierse County Down in 1777; moeder Maria Branwell was afkomstig uit Penzance, Cornwall.
Als we het begrip “Keltisch” strikt taalkundig hanteren, dan is het perfect toepasbaar op de voorouders van Patrick. Zo weten we dat Patricks vader Hugh Iers kende.[1]n. 1 Bij Edward Chitham, Western Winds: The Brontë Irish Heritage, hoofdstuk 14, lezen we een anekdote waaruit blijkt dat Hugh Iers zou gesproken hebben met Welshe militairen die op zoek waren naar één van zijn zonen, betrokken in de Ierse opstand van 1798 tegen de Britten. Chitham weidt ook uit over Hughs kennis van het Iers in zijn bijdrage in A Companion to the Brontës, John Wiley & Sons, 2016, pp. 403-416. Waarschijnlijk had hij die taal tijdens zijn jeugd in Centraal-Ierland ook gesproken maar in County Down kwam hij in een overwegend Engelssprekende (want Schots-protestantse) gemeenschap terecht. Van Patrick zelf is geweten dat hij heel zijn leven lang een Iers accent bewaarde en graag Ierse horrorverhalen vertelde, iets wat Charlotte ook wel eens durfde te doen op de kostschool. De kans dat Patricks vrouw, Maria Branwell, Cornish sprak, is wellicht verwaarloosbaar. Rond 1800 was haar geboortestad Penzance vrijwel volledig Engelssprekend[2]n. 2 Charlotte Brontë from the Beginnings. New Essays from the Juvenalia to the Major Works, Judith Pikes and Lucy Morrison ed., Routledge New York, 2017, pp. 18-19. ; bovendien kwam Maria uit een rijke handelaarsfamilie – haar broer was in 1809 burgemeester van de stad – en dus zal Engels wel de voertaal geweest zijn in de familie. Toch werden in de eerste helft van de negentiende eeuw nog tal van Keltische tradities aangetroffen in Penzance, waarvan de voornaamste de Golowanviering was: elke avond van 23 juni, met Sint-Jan, trokken de burgers van Penzance met brandende fakkels door de stad (Golowan is Cornish voor vuur). Buiten de stad waren er ook nog plaatsen die al in voorchristelijke tijden vereerd werden, zoals de Mên-an-Tol en de bron van de Newlyn.[3]n. 3 Nick Holland, Aunt Branwell and the Brontë legacy, hoofdstuk 6, pp. 38 sq. Deze overleveringen uit Cornwall, het land van moeder Maria Branwell en haar zuster Elizabeth, “aunt Branwell”, lieten toch sporen na bij de zusjes Brontë. Volgens de lokale legende zou een vrouw die bij volle maan zeven keer heen en weer door het gat in deze steen kruipt, binnen het jaar zwanger worden. In Wuthering Heights van Elmily Brontë lezen we dat een meisje dat door de rotsingang bij Ponden Kirk kruipt (model voor Penistone Crag in de roman), binnen het jaar zal huwen. De invloed van lokale legendes uit Yorkshire of Cornwall ligt voor de hand. Edward Chitham verwijst in zijn werk Western Winds: The Brontë Irish Heritage ook naar Ierse eigennamen in de jeugdwerken van de Brontës.
Pas in 1893 werd het Ierse verleden van de Brontës grondig bestudeerd door William Wright[4]n. 4 Willam Wright, The Brontës in Ireland, New York, 1893. : hierop voortbouwend schreef Edward Chitham (echter pas in 2015) een copieus werk waarin hij Wright op heel wat gebieden verbeterde of aanvulde,[5]n. 5 Edward Chitham, Western Winds: The Brontë Irish Heritage, 2015. en waarin hij bewees hoe onmiskenbaar de Ierse invloed op de romans van de zusjes Brontë is. In dit artikel willen we het niet hebben over het Ierse gehalte van de zusjes. Wel willen we een antwoord zoeken op de vraag of de zusjes het begrip “Keltisch” kenden en hoe zij het invulden in hun literaire werk. Maar eerst en vooral moeten we van naderbij bekijken hoe men tijdens de eerste helft van de negentiende eeuw aankeek tegen de Kelten.
Een victoriaanse Keltische "revival"
In de vroege achttiende eeuw al zijn de Kelten terug van (lang) weggeweest. Nu werd het onderzoek naar het Keltische verleden van Frankrijk en Duitsland bemoeilijkt door het feit dat men niet zozeer de Keltische talen zelf wilde bestuderen; wel vroeg men zich af welke taal (en dus ook welk van beide volkeren) het oudste (en dus het zuiverste!) was. De militaire Frans-Duitse rivaliteit van die tijd ontaardde zo in een (pseudo)wetenschappelijke strijd tussen pro-Keltische en pro-Germaanse geleerden.[6]n. 6 Zie daarvoor Jean-Louis Brunaux, Les Celtes, Histoire d’un Mythe, 2014, Editions Belin, die een overzicht geeft van het begrip “Keltisch” doorheen de geschiedenis van Europa, vooral toegespitst op Frankrijk. Hoofdstukken IX en X zijn interessant in verband met de tijd van de Brontës. Dat probleem kende men in het Verenigd Koninkrijk niet. Eerst en vooral leefden daar nog Keltische volkeren waarvan men de taal in situ kon bestuderen. Daarenboven paste die Keltische problematiek er in een andere discussie: was de Engelse maatschappij (en bij uitbreiding de Europese) enkel schatplichtig aan de Grieks-Romeinse-christelijke (“mediterrane”) beschaving of hadden andere “noordse” culturen (Germanen, Scandinaviërs en Kelten) ze ook beïnvloed?[7]n. 7 Yvonne Bezrucka, The Invention of Northern Aesthetics in 18th Century English Literature, 2017, Cambridge Scholars Publishing. De zuiderse traditie stond voor autoriteit, rede en Verlichting; de noordse had Europa democratie en gelijkheid, maar ook passie, gevoelerigheid en de Romantiek gebracht. Natuurlijk was ook de Britse benadering van de Kelten niet volledig vrij van vooroordelen. Het was een manier om te bewijzen dat de Britten een aparte cultuur hadden. Bovendien spraken zij eerder van Kelten dan van Galliërs omdat die laatste benaming te veel aan aartsvijand Frankrijk deed denken. Iemand als Edward Lhwyd kon dus in zijn Archaelogica Brittanica uit 1706 een nieuwe “Keltische” identiteit geven aan Schotten en Welshmen die net datzelfde jaar hun streken zagen opgaan in het door Engeland gedomineerde United Kingdom. De formule had succes want al gauw betitelden die volkeren zichzelf als “Atlantische Kelten”, een formule waarin ook Ieren en Bretons zich snel zouden herkennen. De cider, crêpes, kilts en andere “Keltische” doedelzakken zouden snel volgen… In 1801 werd Ierland dan ook deel van het Verenigd Koninkrijk.
Men benaderde de Kelten ook met weinig wetenschappelijke kennis en met veel fantasie. Toonbeeld daarvan is James Macpherson die in 1765 met zijn gedichtenbundel Ossian in heel Europa een passie ontketende voor all things celtic. De zusjes Brontë waren begeesterde lezeressen van dat werk.[8]n. 8 Maggie Allen, Emily Brontë and German romanticism, 2016, p. 52. Maar ook Bretonse auteurs zoals Théodore Hersart de la Villemarqué (de Barzaz Breiz, eerste editie in 1839) oogstten internationale literaire successen. Overigens was de la Villemarqué niet de eerste Breton die Keltisch geïnspireerde literatuur schreef, want in 1836 had Emile Souvestre al zijn Les Derniers Bretons gepubliceerd. In 1844 verscheen Telenn Arvor, een Bretonse gedichtenbundel van Auguste Brizeux. De Engelse Lady Charlotte Guest, die De la Villemarqué kende en tijdens haar verblijf in Wales Welsh geleerd had, liet tussen 1838 en 1845 haar befaamde vertaling van The Mabinogion verschijnen. In 1867, een tijd later dus, zou Matthew Arnold zijn On the Study of Celtic Literature publiceren. En dan zwijgen we nog over de druïdische verenigingen die ondertussen het licht hadden gezien, zoals de Gorsedd Beirdd Ynys Prydain, die op 23 september 1792 in Primrose Hill in Londen gesticht werd door Iolo Morganwg. Tijdens het leven van de Brontës groeide de belangstelling voor de Kelten dus gestadig; het kwam er dus voor latere critici op aan te bewijzen dat de zusjes pasten in dit populaire verhaal. Keltische identiteit garandeerde commercieel succes en dat konden de uitgevers van hun werken best gebruiken. Charlotte Brontë en Matthew Arnold hadden trouwens dezelfde uitgever: Smith, Elder & Co in Londen.
Charlotte en de Kelten
Het begrip Kelten was de Brontës dus bekend. Als we van naderbij kijken of zij het begrip zelf ooit hebben gebruikt in hun werken, treffen we het alleen aan in de romans van Charlotte. Zij gebruikt het bovendien niet als verwijzing naar de historische Kelten. Hetgeen meteen opvalt, is dat Charlotte het meestal gepaard laat gaan met een directe verwijzing naar Ierland. In haar roman Shirley (1849) steekt ze de draak met drie curates, waaronder de strenge Malone, wiens "high Celtic voice (…) proclaims him at once a native of the land of shamrocks and potatoes“. “Celtic voice” verwijst dus naar zijn Iers (“shamrocks and potatoes“) accent. Er wordt gesuggereerd dat die Ierse curate uit Shirley gebaseerd zou zijn op Charlottes latere echtgenoot, Arthur Bell Nicholls, de onderpastoor van Patrick in Haworth, en ook van Ierse afkomst. Net voor deze passage lezen we:
“Malone, being neither good-natured nor phlegmatic, was presently in a towering passion. He vociferated, gesticulated; Donne and Sweeting laughed. He reviled them as Saxons and snobs at the very top pitch of his high Celtic voice (…)”.[9]n. 9 Shirley, hoofdstuk I, Levitical.
Ook hier verwijst het adjectief “Celtic” naar een Iers accent. Maar tegelijkertijd is Malone ook opvliegend en meegesleept door zijn gevoelens, een cliché over de Ieren uit die tijd. “Iers” en “Keltisch” liggen voor Charlotte niet ver uit elkaar en wanneer ze het éne vermeldt, is het andere niet ver weg.
Portret van Charlotte Brontë. Bron: https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Charlotte_Bront%C3%AB.jpg
Een document dat op deze plaats niet mag ontbreken, is weliswaar niet van de hand van één van de Brontës, maar houdt wel verband met hen. Het gaat om een brief die een zekere Richard Monckton Milnes op 30 januari 1854 aan Elizabeth Gaskell schreef, met daarin de beschrijving van een ontmoeting met Charlottes man, Arthur Nicholls, ook met Ierse roots:
“(…) I must tell you that I made Mr Nicholl’s acquaintance in Yorkshire. He is a strong-built, somewhat hard-featured man, with a good deal of Celtic sentiment about his manner & voice quite the type of the Northern Irishman.”
Wat meteen opvalt, is weer het gelijktijdig gebruik van de termen Keltisch en Iers, dat dus niet typisch is voor Charlotte Brontë. Keltisch wordt ook hier gelinkt aan een Ierse lichaamsbouw èn accent.
In Villette, een andere roman van Charlotte, gepubliceerd in 1853, komt de term “Celt(ic)” tweemaal voor. Hier moeten we echter vaststellen dat er geen verband met Ierland bestaat, maar wel met Schotland. De man waarvan sprake, is immers (half) Schots. In hoofdstuk XXXVII lezen we:
“(…) John Graham, you descend partly from a Highlander and a chief, and there is a trace of the Celt in all you look, speak and think. You have his cunning and his charm. The red (well, then, Polly, the fair) hair, the tongue of guile, and brain of wile, are all come down by inheritance.” – “Sir, I feel honest enough,” said Graham; and a genuine English blush covered his face with its warm witness of sincerity. (…) “Ay! Listen to the Highland tongue! said Mister Home. “Look up Polly! Answer this ‘braw wooer’; send him away!”
Hier verwijst “Celt” duidelijk niet alleen naar fysieke kenmerken; het is ook weer gekoppeld aan een accent, een Schots accent weliswaar. Graham is geslepen en listig, blijkbaar Schotse karaktertrekken. In hoofdstuk II van Villette geeft Charlotte een beschrijving van John Grahams uiterlijk:
“Graham was at that time a handsome, faithless-looking youth of sixteen. I say faithless-looking, not because he was really of a very perfidious disposition, but because the epithet strikes me as proper to describe the fair, Celtic (not Saxon) character of his good looks; his waved light auburn hair, his supple symmetry, his smile frequent, and destitute neither of fascination nor of subtlety (in no bad sense). A spoiled, whimsical boy he was in those days.”
Eens te meer een duidelijke verwijzing naar fysieke kenmerken (ros haar) en karaktertrekken (sluwheid), gekoppeld aan een Keltische (in casu Schotse) origine.
Kelten en Saksen
In hoofdstuk XXV had Charlotte nochtans ook al het karakter van een andere Schot, (eigenlijk ook half Fransman, half Schot) beschreven, Mr Home De Bassompierre. Hier valt het woord “Keltisch” echter niet; wel schrijft ze:
“Scotch! Scotch!” cried Paulina; Papa is talking Scotch; and Scotch he is, partly. We are Home and De Bassompierre, Caledonian and Gallic.”
Hier wordt een Schotse afkomst inclusief accent dus niet automatisch gelinkt aan “Keltische” identiteit. Iets verder in hetzelfde hoofdstuk somt Charlotte de Schotse karaktertrekken van de man op: fierheid en waardigheid, gevoelerigheid, emoties en melancholie; voor ons herkenbare eigenschappen die vaak aan Keltische volkeren toegeschreven worden, maar Charlotte gebruikt de term “Keltisch” niet in deze context. Ook is het waar dat Charlotte niet àl haar Ierse personages als “Keltisch” typeert. Bewijs daarvan is de Ierse lerares aan het Pensionnat in Brussel, Mrs Sweeny (Villette, VIII): allesbehalve fier op haar lage Ierse afkomst, laat ze zich doorgaan voor een oer-Engelse dame uit Middlesex, ook al kan ze haar Iers accent moeilijk verbergen.
Wat ook opvalt in het tweede citaat uit Shirley, is dat “Celtic” hier tegenover “Saxon” geplaatst wordt: “He reviled them as Saxons and snobs at the very top pitch of his high Celtic voice.” Als “Celtic” bij Charlotte vaak naar Ierland verwijst, mogen we ervan uitgaan dat “Saxon” op Engeland zelf betrekking heeft. In het eerste citaat uit Villette heeft Charlotte het trouwens ook over “a genuine English blush (…) wit hits warm witness of sincerity”. Zonder het woord “Saxon” te gebruiken, plaatst ze toch de (Schots–Keltische) geslepenheid tegenover de Engelse eerlijkheid. Dit onderscheid tussen Kelten en Saksen fascineerde de victoriaanse Britten uitermate. We hadden het al eerder over de vraag of Engeland behoorde tot de “mediterrane” (zeg maar klassiek Grieks-Latijnse) cultuur, dan wel tot de “noordse” (eerder Keltisch-Scandinavische). Dat de Britten volgens toenmalige wetenschappers zoals Thomas Wharton (1728-1790) eerder tot het Noordelijke ras behoorden, en dus meer zin voor realisme hadden dan de emotioneel instabielere mediterrane mensen, stond voor de meeste victorianen buiten kijf. Wel vroegen ze zich af of op de Britse eilanden Keltische dan wel Saksische volksaard het meest bepalend was voor de Britse ziel. De Kelten gingen door voor gepassioneerder en vuriger van temperament dan de nuchtere en flegmatiekere Saksen. Echo’s van deze discussie vinden we terug bij Charlotte Brontë. Niet voor niets beschrijft zij haar Ierse personages zoals Malone als opvliegend en slachtoffer van zijn gevoelens. In een anonieme review van The Tenant of Wildfell Hall, een roman van Anne Brontë, zus van Emily en Charlotte, uit The Examiner van 29 juli 1848, lezen we de volgende commentaar:
“The Bells [nom de plume van de zusjes Brontë] are of a hardy race. (…) Rough characters, untamed by contact with town or cities. Willful men, with the true stamp of the passions upon them; plain vigorous Saxon words, nor spoiled nor weakened by bad French or school-boy Latin (…)”.[10]n. 10 The Examiner, nr 2113, 29 July 1848, pp 483-483, geciteerd in The Tenant of Wildfell Hall, geredigeerd door Lee A. Talley, 2009.
Ook hier is “Saxon” synoniem voor “Engelse” krachtdadigheid, en wordt het geplaatst tegenover “Franse” en Latijnse weekheid. Ook latere critici zoals Phillys Bentley en Mary Ward, onderlijnden graag het vurige en gepassioneerde karakter van de drie “Keltische” zusjes.[11]n. 11 Phyllis Bentley in 1947: “The Celts are fluent people compared with the tongue-tied Saxons; fluent and fiery, restless and romantic, versatile and volatile, poetical and proud”.
Zo krijgen we dus twee betekenisvolle koppels: “Iers/Keltisch” tegenover “Engels/Saksisch”. We kunnen daar meteen een derde term aan toevoegen, die we ook bij Charlotte aantreffen: “Gallic”. Nu heeft dat begrip in het Engels twee betekenissen: “Gallisch” of “Frans”. In de beschrijving van Mr. Hunsden in The Professor alludeert Charlotte alvast op het feit dat hij on-Engels is:
“I know not what it was in Mr. Hunsden that, as I watched him (I had nothing better to do), suggested to me, every now and then, the idea of a foreigner. In form and features he might be pronounced English, though even there one caught a dash of something Gallic; but he had no English shyness: he had learnt somewhere, somehow, the art of setting himself quite at his ease, and of allowing no insular timidity to intervene as a barrier between him and his convenience or pleasure”.[12]n. 12 The Professor, hoofdstuk III. De vertaler van de Nederlandse editie van deze roman (Leven en Liefde, 2004, Uitgeverij Kemper en boekwerk, vertaalt “Gallic” trouwens door… “Keltisch”.
Iets gelijkaardigs lezen we over monsieur Pellet, in The Professor:
“(…) his features were pleasing and regular, they had a French turn (for M. Pellet was no Fleming, but a Frenchmen both by birth and parentage) yet the degree of harshness inseparable from Gallic lineaments was, in his case, softened by a mild blue eye, and a melancholy, almost suffering, expression of countenance (…)”.
Charlotte verwijst met “Gallic” duidelijk naar een typisch Franse fysionomie, net zoals “Celtic” naar een Iers uiterlijk verwijst. In het al eerder geciteerde hoofdstuk XXV van Villette roept Paulina Home De Bassompierre, die van gemengd Frans-Schotse afkomst is, uit: “Scotch! Scotch!” cried Paulina; “papa is talking Scotch: and Scotch he is, partly. We are Home and De Bassompierre, Caledonian and Gallic.” Charlotte knoopt zelf geen negatieve waardeoordelen vast aan het begrip “Gallic”. Zo plaatst ze bijvoorbeeld de Franse “dash” tegenover de Engelse “shyness”. “Iers” en “Keltisch” zijn bij haar minder positief geladen. Keltisch verwijst bij haar naar Ierse afkomst of gelaatstrekken, één enkele keer ook naar Schotse wortels, maar daarvoor gebruikt Charlotte ook het adjectief “Caledonisch”.
“Gallic”, “Celtic” en “Saxon” vormen dus een driehoek en we kunnen aan deze begrippen telkens ook een nationaliteit koppelen, respectievelijk “Frans”, “Iers” en “Engels”. Charlotte Brontë gebruikt de omschrijvingen “Keltisch” en “Iers” door elkaar, om zowel naar accent, karaktertrekken als typisch Keltische fysieke kenmerken (ros haar) te verwijzen. Haar eerste biografe, de romancière Elizabeth Gaskell, zal deze begrippen op een gelijkaardige manier hanteren.
"Iers"? Neen, dankuwel...
Elizabeth Gaskell publiceert in 1857, amper twee jaar na Charlottes overlijden, de eerste biografie van de Brontë-zusjes (The Life of Charlotte Brontë). Zij had Charlotte (op dat ogenblik de laatste overlevende van de in totaal zes kinderen van Patrick Brontë) leren kennen rond 1850. Al spoedig werden beiden goede vriendinnen. In haar werk over de Brontës gaf Gaskell eenvoudigweg aan dat vader Brontë afkomstig was uit Ierland. Charlotte zelf liep immers – net als haar vader – niet hoog op met haar eigen Ierse afkomst en Gaskell zal wel instructies in die zin gekregen hebben van Patrick; ze bleef trouwens ook zeer discreet over andere gênante details, zoals de verliefdheid van Charlotte voor haar (gehuwde!) Belgische leraar Constantin Héger. Ier zijn stond in die tijd synoniem voor onbeschaafd, dronken, grootsprakerig en lui gedrag. Gaskell stond daarenboven voor de ondankbare taak aan haar publiek uit te leggen waarom de Brontës romans schreven: literaire bedrijvigheid was in het victoriaanse Engeland aan mannen voorbehouden, en romans lagen sowieso al moeilijk, want frivool en niet ernstig genoeg. Vrouwen, arm of rijk, moesten het huishouden runnen.[13]n. 13 ‘There is a danger of which I would with all kindness & earnestness warn you. The daydreams in which you habitually indulge are likely to induce a distempered state of mind, & in proportion as all the “ordinary uses of the world” seem to you “flat & unprofitable”, you will be unfitted for them, without becoming fitted for anything else. Literature cannot be the business of a woman’s life: & it ought not to be. The more she is engaged in her proper duties, the less leisure she will have for it, even as an accomplishment & a recreation. To those duties you have not yet been called, & when you are you will be less eager for celebrity. You will not then seek in imagination for excitement.’ (Robert Southey’s ontnuchterende antwoord op een brief van Charlotte van 29 december 1836). Elizabeth Gaskell, die zelf als ervaringsdeskundige de problemen van literair bedrijvige victoriaanse vrouwen goed kende, moest dus bewijzen dat de drie zusjes zich gewetensvol van hun vrouwelijke, huishoudelijke taken kweten en zich pas dan aan literatuur waagden. Dat Charlotte dan ook nog eens Ierse roots had, was dus iets waarop Gaskell niet meteen de aandacht van haar lezers wilde trekken… Vader Patrick komt er in de eerste editie van Gaskells biografie dan ook niet fraai uit. Zo vertelt ze het verhaal dat Patrick elke morgen zijn geweer afvuurde of ooit de mooie kleedjes van zijn overleden vrouw verknipte omdat hij vond dat zijn kinderen geen overdreven luxe moesten kennen, iets wat ze later wel zou schrappen. Zijn excentrieke en zelfs tirannieke kantjes waren volgens Gaskell te wijten aan zijn Ierse afkomst, maar meteen nuanceert ze die:
“His strong, passionate Irish nature was, in general, compressed down with resolute stoicism; but it was there notwithstanding all his philosophic calm and dignity of demeanor.”
Even daarvoor had Gaskell al benadrukt dat Patrick niet beantwoordde aan het Iers/Keltische stereotype: “Hij is zijn Iers accent verloren en zijn uiterlijk beantwoordt eerder aan de Griekse schoonheidscanon dan aan de Keltische“.
[14]n. 14 Vermeld in Abigail Heiniger, Jane Eyre’s Fairytale Legacy at Home and Abroad, 2016, p. 29: “Mr Brontë has now no trace of his Irish origin remaining in his speech; he never could have shown his Celtic descent in the straight Greek lines and long oval of his face.” Zie ook: Elsie B. Michie, Outside the Pale, cultural exclusion, gender difference and the Victorian woman writer, Cornell University Press, 1993. Gaskell gebruikt hier – net als Charlotte Brontë zelf – “Iers” en “Keltisch” naast en door elkaar, haast als volwaardige synoniemen. “Iers” staat bij Gaskell wel voor taalgebruik en karaktertrekken als “passionate”, temperament en hartstocht, terwijl “Keltisch” dan weer naar fysieke kenmerken verwijst. Maar die gepassioneerde Keltische karaktertrekken worden in Gaskells ogen tenietgedaan door – ook al gebruikt ze het woord zelf niet – Patricks Saksische aard, zijn “stoïcisme, filosofische kalmte en waardige houding.

Portret van Elizabeth Gaskell. Bron: https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Elizabeth_Gaskell.jpg
“Keltisch” staat bij Charlotte Brontë dus voor een accent en fysieke kenmerken die gelinkt zijn aan een Ierse afkomst, iets waarop je in die tijd niet meteen fier moet zijn. De betekenis van het begrip staat mijlenver van de louter taalkundige betekenis en de positieve connotatie die het vandaag heeft. Door Charlotte “Kelt” genoemd worden, is geen compliment. Vandaar wellicht dat het zo lang geduurd heeft vooraleer men die Keltische achtergrond van de Brontës ernstig is gaan bestuderen. Was het onder invloed van Ossian dat Charlotte Kelten en Ieren (en occasioneel Schotten) op voet van gelijkheid stelt? Het lijkt er sterk op dat Charlotte haar definitie van Kelten in ruime mate afstemde op Macphersons epos dat zich in elk geval in dezelfde Iers-Schotse sferen afspeelt.
Eindnoten
Bij Edward Chitham, Western Winds: The Brontë Irish Heritage, hoofdstuk 14, lezen we een anekdote waaruit blijkt dat Hugh Iers zou gesproken hebben met Welshe militairen die op zoek waren naar één van zijn zonen, betrokken in de Ierse opstand van 1798 tegen de Britten. Chitham weidt ook uit over Hughs kennis van het Iers in zijn bijdrage in A Companion to the Brontës, John Wiley & Sons, 2016, pp. 403-416.
Charlotte Brontë from the Beginnings. New Essays from the Juvenalia to the Major Works, Judith Pikes and Lucy Morrison ed., Routledge New York, 2017, pp. 18-19.
Nick Holland, Aunt Branwell and the Brontë legacy, hoofdstuk 6, pp. 38 sq. Deze overleveringen uit Cornwall, het land van moeder Maria Branwell en haar zuster Elizabeth, “aunt Branwell”, lieten toch sporen na bij de zusjes Brontë. Volgens de lokale legende zou een vrouw die bij volle maan zeven keer heen en weer door het gat in deze steen kruipt, binnen het jaar zwanger worden. In Wuthering Heights van Elmily Brontë lezen we dat een meisje dat door de rotsingang bij Ponden Kirk kruipt (model voor Penistone Crag in de roman), binnen het jaar zal huwen. De invloed van lokale legendes uit Yorkshire of Cornwall ligt voor de hand. Edward Chitham verwijst in zijn werk Western Winds: The Brontë Irish Heritage ook naar Ierse eigennamen in de jeugdwerken van de Brontës.
Willam Wright, The Brontës in Ireland, New York, 1893.
Edward Chitham, Western Winds: The Brontë Irish Heritage, 2015.
Zie daarvoor Jean-Louis Brunaux, Les Celtes, Histoire d’un Mythe, 2014, Editions Belin, die een overzicht geeft van het begrip “Keltisch” doorheen de geschiedenis van Europa, vooral toegespitst op Frankrijk. Hoofdstukken IX en X zijn interessant in verband met de tijd van de Brontës.
Yvonne Bezrucka, The Invention of Northern Aesthetics in 18th Century English Literature, 2017, Cambridge Scholars Publishing.
Maggie Allen, Emily Brontë and German romanticism, 2016, p. 52.
Shirley, hoofdstuk I, Levitical.
The Examiner, nr 2113, 29 July 1848, pp 483-483, geciteerd in The Tenant of Wildfell Hall, geredigeerd door Lee A. Talley, 2009.
Phyllis Bentley in 1947: “The Celts are fluent people compared with the tongue-tied Saxons; fluent and fiery, restless and romantic, versatile and volatile, poetical and proud”.
The Professor, hoofdstuk III. De vertaler van de Nederlandse editie van deze roman (Leven en Liefde, 2004, Uitgeverij Kemper en boekwerk, vertaalt “Gallic” trouwens door… “Keltisch”.
‘There is a danger of which I would with all kindness & earnestness warn you. The daydreams in which you habitually indulge are likely to induce a distempered state of mind, & in proportion as all the “ordinary uses of the world” seem to you “flat & unprofitable”, you will be unfitted for them, without becoming fitted for anything else. Literature cannot be the business of a woman’s life: & it ought not to be. The more she is engaged in her proper duties, the less leisure she will have for it, even as an accomplishment & a recreation. To those duties you have not yet been called, & when you are you will be less eager for celebrity. You will not then seek in imagination for excitement.’ (Robert Southey’s ontnuchterende antwoord op een brief van Charlotte van 29 december 1836).
Vermeld in Abigail Heiniger, Jane Eyre’s Fairytale Legacy at Home and Abroad, 2016, p. 29: “Mr Brontë has now no trace of his Irish origin remaining in his speech; he never could have shown his Celtic descent in the straight Greek lines and long oval of his face.” Zie ook: Elsie B. Michie, Outside the Pale, cultural exclusion, gender difference and the Victorian woman writer, Cornell University Press, 1993.