Charms, charmers and charming in Ireland: from the medieval to the modern is a new collection of studies by fourteen different authors on medieval and modern Irish charms and other practices of witchcraft. Each author contributes a chapter, in which the reader is presented with studies on matters such as the presence of charms in medieval manuscripts, healing traditions in modern folklore, but also the history of the field itself. Despite the breadth of the topics covered in this bundle, Charms, charmers and charming in Ireland is a wonderfully cohesive and insightful work that is a must-read for anyone interested in the field.
Ilona Tuomi, John Carey, Barbara Hillers en Ciarán Ó Gealbháin (red.), Charms, charmers and charming in Ireland: from the medieval to the modern (Cardiff 2019). University of Wales Press. xiv + 250 pp., ISBN 978 1 78683 492 8, paperback, £45,-. Ook beschikbaar als e-book, ISBN 978 1 78683 493 5, £35,-.
Charms, charmers and charming in Ireland: from the medieval to the modern is het derde deel in de serie New approaches to Celtic religion and mythology van de University of Wales Press, een reeks hoogwaardige en zeer toegankelijke bundels die een platform bieden voor recent onderzoek naar Keltische religie en mythologie. De derde verschijning in deze reeks, geredigeerd door Ilona Tuomi, John Carey, Barbara Hillers en Ciarán Ó Gealbháin, richt zich op Ierse toverspreuken die opduiken in zowel middeleeuwse manuscripten als verslagen uit de moderne tijd. Volgens de redactie is deze bundel de eerste collectie van wetenschappelijke artikelen met Ierse toverspreuken uit verschillende periodes. Bovendien dient het een nieuwe basis te vormen voor folkloristen, mediëvisten en andere internationale specialisten. Bijdragen aan dit werk werden verzorgd door Jacqueline Borsje, John Carey, Cathinka Dahl Hambro, Ilona Tuomi, Ksenia Kudenko, Barbara Hillers, Nicholas M. Wolf, Joseph J. Flahive, Bairbre Ní Fhloinn, Deirdre Nuttall, Denis McArdle, Gearóid Ó Crualaoich, Shane Lehane en Stiofán Ó Cadhla. Deze wetenschappers presenteerden de resultaten van hun onderzoek eerder al tijdens een conferentie van de International Society for Folk Narrative Research in 2016 in Cork, Ierland.
De veertien hoofdstukken in de bundel zijn onderverdeeld in drie delen: Ierse toverspreuken uit de middeleeuwen, uit de moderne tijd, en toverspreuken in verhalen. De hoofdstukken brengen de continuïteit tussen oude en moderne verschijnselen van Ierse toverspreuken onder de aandacht, maar ook hoe deze volkstraditie zich telkens opnieuw uitvindt om relevant te blijven voor een nieuw publiek. Het is onmogelijk om ieder hoofdstuk uitgebreid samen te vatten binnen de reikwijdte van deze boekrecensie. Daarom zal ik mij beperken tot de rode draad binnen de drie delen en het benoemen van verrassende en opmerkelijke passages.
Het eerste deel van de bundel betreft toverspreuken in middeleeuwse manuscripten. De tekst van Jacqueline Borsje kan worden gezien als inleiding voor de daaropvolgende hoofdstukken; zij schetst namelijk een beeld van de academische geschiedenis van het onderzoek naar middeleeuws Ierse toverspreuken vanaf ongeveer het midden van de negentiende eeuw tot halverwege de twintigste eeuw. Het pionierswerk uit deze periode bestaat uit onderzoek naar toverspreuken die zowel afzonderlijk in manuscripten als gebundeld in praktische overzichten voorkomen. Echter, welk theoretisch kader de onderzoekers uit deze periode toegepast hebben op hun werk blijkt onduidelijk. Dat moderne wetenschappers beter inzicht krijgen in de destijds gehanteerde methodiek van religie en definities van magie, is van groot belang voor de toekomst van het onderzoeksveld. Het hoofdstuk van Borsje is een pleidooi voor het herzien van de theoretische concepten die door pioniers uit vorige eeuwen werden geïnstalleerd en roept op tot nader onderzoek van middeleeuwse toverspreuken.
De andere bijdragers aan de bundel geven hier gehoor aan en bestuderen veelal middeleeuwse corpora door middel van intertekstualiteit; zowel John Carey als Ilona Tuomi ontdekken bewijs van continuïteit tussen toverspreuken in diverse manuscriptcontexten. Cathinka Dahl Hambro zet meerdere filologische interpretaties van de sén ocus soladh op een rij, de verbanningsspreuk uit Altram Tige Dá Medar die in het vijftiende-eeuwse Boek van Fermoy voorkomt. Het tafereel speelt zich af in Brugh na Bóinne, het bovennatuurlijke onderkomen van de hoge koningen van Ierland. Manannán, de koning van de Andere Wereld, treedt naar voren om de verbanningsspreuk aan de jonge Aonghus te leren, opdat hij zijn peetvader Ealcmar van de troon zal stoten. Hambro neemt stelling tegen de opvattingen van de ons welbekende keltoloog A.G. van Hamel, die in 1930 beweerde dat het verhaal van heidense aard is, gevangen in een christelijke context. Hambro oppert het tegenovergestelde en beweert dat de Altram Tige Dá Medar wel degelijk een christelijk verhaal is, maar gebruik maakt van traditionele mythische motieven, zoals de verbanningsspreuk.
Het hoofdstuk van Barbara Hillers dient als overbrugging tussen het eerste thema van de bundel — toverspreuken in middeleeuwse manuscripten — en het tweede thema dat zich richt op toverspreuken in oraliteit en literatuur in de moderne tijd. Zij pleit voor het samenstellen van typologieën om de vergelijkende studie van Ierse toverspreuken te bevorderen. Hillers stelt dat negentiende-eeuwse verzamelingen van orale toverspreuken zeer waardevol zijn voor zowel mediëvisten als studenten van vroegmoderne magie: zij leren op deze wijze de orale of literaire herkomst van toverspreuken in manuscripten te herkennen. Hillers draagt bovendien een nieuw onderwerp aan, namelijk dat van de Ierse volksgeneeskunde.
De daaropvolgende hoofdstukken van Nicholas M. Wolf, Joseph J. Flahive, Bairbre Ní Fhloinn en Deirdre Nuttall sluiten hierop aan. Wolf geeft een analyse van diverse toverspreuken uit Ierse manuscripten uit de achttiende en negentiende eeuw die een kenmerkende positie innemen tussen religieuze en medische opvattingen van geneeskunde. Voornamelijk onder Ierse plattelandsgemeenschappen heerst een sterk geloof in genezingsspreuken. Het kwalitatieve onderzoek van Deirdre Nuttall benadrukt dit met haar interview met de heer Cahill, een heler van het Ierse platteland die mensen van hun gordelroos geneest met zijn bloed. Cahill verklaart dat zijn helende kracht op patrilineaire wijze wordt overgedragen, alhoewel zijn eigen dochter een uitzondering blijkt te zijn. Nuttalls bijdrage aan deze bundel is zeer verfrissend, aangezien zij een hedendaagse volksgenezer aanhaalt. Bovendien, waar de andere studies in deze bundel toverspreuken uitgedrukt in tekst behandelen, wijst Nuttall op een vorm van non-verbale magie die vele eeuwen teruggaat. Het gebruik van bloed in religieuze en geneeskrachtige context behoort namelijk tot één van de oudste rituelen van de mensheid.
Toverspreuken in verhalen worden aangehaald in de laatste twee hoofdstukken van Shane Lehane en Stiofán Ó Cadhla. Lehane verrijkt de bundel met zijn verslag van de cailleach en de haas uit Ierse volkslegenden. Het hoofdstuk behandelt op verhalende wijze een aantal toverspreuken uit historische bronnen die worden gebruikt door en tegen de cailleach, een oude vrouw met bovennatuurlijke krachten uit de Gaelische traditie. Visioenen van een boter stelende vrouw die zichzelf omtovert tot haas werden in de negentiende en twintigste eeuw door heel Ierland waargenomen.
Ó Cadhla sluit de bundel op magistrale wijze af: zijn hoofdstuk put uit een bloemlezing van het discours van Annie Bhán Nic Grianna, een wijze vrouw uit de vorige eeuw. Zij doet verslag van een parabel van de duivel en het vertrouwen in de menselijke geest. Het hoofdstuk verhaalt wederom van toverspreuken en geneeskracht, waarmee Ó Cadhla verbinding zoekt met eerdere bijdragen aan de bundel. Het hoofdstuk is een uitmuntend betoog voor de erkenning van folklore als drager van kennis, en een visie op universele menselijkheid. Ó Cadhla stelt daarenboven dat de nietigverklaring van ideologische en theoretische concepten uit vorige eeuwen een zeer belangrijke taak is voor hedendaagse wetenschappers. Daarmee sluit hij zich aan bij de eerdere oproep van Jacqueline Borsje voor herziening van de methodiek van de bestudering van religie en magie in de negentiende en twintigste eeuw.
Alhoewel ieder hoofdstuk in Charms, charmers and charming in Ireland een uniek onderwerp toelicht, beschrijven zij verschillende uitingen van dezelfde moraal: recht doen aan de immense collectie Ierse toverspreuken in oraliteit en schriftcultuur. Bovendien werken de wetenschappers samen aan het bereiken van een consensus omtrent een waardige benadering van studie naar folklore, magie en religie. Het is een pleidooi voor het erkennen en rechtzetten van onvolledig onderzoek uit het verleden en het overwinnen van toekomstige obstakels. Een belangrijke ondertoon vormt het kweken van begrip voor oude wijsheden en volkshelers: de technologie in de eenentwintigste eeuw mag zich dan razendsnel ontwikkelen, de mens blijft een ritueel dier dat zijn omgeving op symbolische en religieuze wijze interpreteert. Charms, charmers and charming in Ireland leert dat magisch denken geen fenomeen uit het verre verleden is, en met gemak weet te overleven in de moderne wereld.