Dichtkunst, grammatica en genealogie in het Boek van Uí Maine

From Kelten
k99-2024-jaski-uí-maine
100
Gepubliceerd: 11 december 2024
Dichtkunst, grammatica en genealogie in het Boek van Uí Maine
Bart Jaski


Uí Maine
Title (EN): Poetry, grammar, and genealogy in the Book of Uí Maine
Abstract (EN):

The third book in the series Codices Hibernenses Eximii, a publication based on conferences on special manuscripts in the Royal Irish Academy's collection, is based on the 2019 conference on the Book of Uí M(h)aine. The series highlights the manuscripts in all their aspects, and despite the lack of a basic description of the contents and a diplomatic edition of the manuscript, this is another successful edition in an excellent series.

Ó hUiginn, Ruairí & Elizabeth Boyle (eds), Book of Uí Mhaine, Codices Hibernenses Eximii III (Dublin 2023). Royal Irish Academy. X+371 pp., ISBN 978 1 911479 55 0, hardback, €55,-.

Dit is het derde boek in de serie Codices Hibernenses Eximii, een uitgave op basis van conferenties over bijzondere handschriften in de collectie van de Royal Irish Academy. Het is gebaseerd op de conferentie in 2019 over het Boek van Uí M(h)aine. De vorige delen van de serie heb ik ook gerecenseerd: over Lebor na hUidre ('Boek van de Dun Koe') in Kelten 69 (2016) en over het Boek van Ballymote in Kelten 80 (2019). De serie gaat in hetzelfde stramien door, met haar vele voordelen (mooi geproduceerd, heel nuttig, interessante gezichtspunten) maar ook enige nadelen (deels overlappende onderwerpen, soms tegenstrijdigheden onder de bijdragen, bepaalde onderbelichte aspecten).

Het Boek van Uí Maine (UM) is een van de drie grote codices uit Connacht van rond 1400 die zich nu in de Royal Irish Academy bevinden. Rond de tien scribenten droegen bij aan deze productie die uiteindelijk bestemd was voor Muircheartach Ó Cellaigh, bisschop van Clonfert en later aartsbisschop van Tuam. Dit is een belangrijk gegeven, want als lid van de koninklijke dynastie van Uí Maine van Zuidoost-Connacht hebben zijn voorkeuren bijgedragen aan de inhoud en thematiek van het handschrift. Qua inhoud stemt UM aan de ene kant in grote lijnen overeen met het Boek van Ballymote en het Boek van Lecan uit dezelfde periode en provincie, maar aan de andere kant valt het op door de relatief grote verzameling gedichten.

Helaas is UM niet meer compleet. De huidige versie (signatuur D ii 1; catalogusnummer 1225), bevat 157 folia, terwijl vier folia nu onderdeel zijn van Egerton 90 in de British Library. Dit zijn zeven folia minder dan in de beschrijving het handschrift uit 1736/7, en de oude foliëring en opbouw van het handschrift tonen aan dat het oorspronkelijk uit 368 folia moet hebben bestaan. Dat toont aan dat het handschrift groter was dan de twee andere codices uit Connacht. Door de beschrijving van James Ware van rond 1630 weten we iets over wat verloren is gegaan, en Nollaig Ó Muraíle voegt Ware’s ‘Index’ toe in zijn beschrijving van UM (pp. 28-32). Waar mogelijk verwijst hij hierbij naar de inhoudsopgave van UM in 189 paragrafen die hij ook heeft opgenomen (pp. 20-27), gebaseerd op de (wat gedateerde) lijst van de R. A. S. Macalister in de facsimile-uitgave van 1942. Helaas lopen de index en de inhoudsopgave niet synchroon: in de index verwijst §56 naar §57 in de inhoudsopgave, en loopt dus één paragraaf achter, en vanaf §61 zelfs twee paragrafen. Wat er nu in UM mist zat aan het begin (Lebor gabála) en aan het einde, waar het verhaal over de dood van Finn mac Cumaill and Acallam na Senórach ('Verhalen van de ouderlingen') ontbreken. Ware noteert ook het nu missende Sgéal an Chroicinn Órdha / Narratio ceu fabula Velleris Aurei. Die titel is door Ó Muraíle vertaald als The Tale of the Golden Hide, maar The Tale of the Golden Fleece zou beter zijn geweest, want dat maakt duidelijk dat het gaat om de Ierse vertaling van het Griekse mythologische verhaal over Jason en het Gulden Vlies. Om welke Ierse bewerking het precies gaat is niet gelijk duidelijk; in Brent Miles, Heroic saga and Classical epic in medieval Ireland uit 2011, wordt het bijvoorbeeld niet genoemd. In het manuscript Dublin, Royal Irish Academy, 1404 (24 P 41), vinden we een tekst met als titel Scéul an Croicinn ('Verhaal van de krokodillen'), geschreven voor Tadhg Ó Nechtain in 1727. Het is echter niet duidelijk of en van waaruit het gekopieerd is. Er is ook nog een andere mogelijkheid. In Ware’s index worden gedichten doorgaans met prozatitels weergegeven, en wellicht dat we Sgéal an Chroicinn Órdha moeten identificeren als het gedicht Luid Iasón ina luing lóir ('Jason ging in zijn ruime schip') van Flann Mainistrech (✝1056), dat gaat over Griekse mythologische geschiedenis in het algemeen. Luid Iasón is alleen te vinden in Edinburgh, National Library of Scotland, Advocates’ Library 72.1.19, dat nog andere gedichten bevat die zich (vrijwel) alleen in UM bevinden. Flanns gedicht over de heersers van de wereld, Réidig dam, a Dhé do nimh, wordt uitgebreid besproken in de bijdrage van Michael Clarke (pp. 82-88), en de mogelijkheid dat Luid Iasón over dezelfde materie wellicht ook in UM heeft gestaan, lijkt te zijn gemist.

Dit is misschien maar een detail, maar het staat niet op zichzelf. Laat ik een ander voorbeeld geven. Ruairi Ó hUiginn schat dat een kwart van UM in beslag genomen werd genomen door genealogieën, pakweg evenveel in het Boek van Ballymote en het Boek van Lecan. Van wat daarvan rest, bespreekt hij onder andere in de context van die twee codices. Maar aangezien de genealogieën in UM voor het grootste gedeelte niet uitgegeven zijn, merkt hij niet op waar UM op bepaalde punten afwijkt. Zo vinden we in UM in de uiteenzetting over de stamvaders van de koningen van Munster (vanaf fol. 25r) tweemaal een unieke verwijzing naar het gedicht Hériu ard, inis na rríg ('Verheven Ierland, eiland van de koningen'), toegeschreven aan de elfde-eeuwse dichter Gilla Cóemáin. Het gedicht zelf bevindt zich niet in UM, of misschien moeten we zeggen, niet meer: zijn andere twee chronologische gedichten zijn wel in het handschrift aanwezig (editie: Peter Smith, 2007). Een ervan wordt ook door Clarke besproken. In het hele boek gaat het om dit soort dwarsverbanden en intertekstualiteit, vooral wat gedichten en grammaticale teksten aangaat, dus het is jammer dat deze connecties gemist zijn.

Er ontbreekt dus een stap tussen het handschrift zoals het nu is en wat de auteurs erover zeggen. Er mist een basale beschrijving van de inhoud van UM en een overzicht in welke andere handschriften de teksten nog meer te vinden zijn, ook die nu verloren zijn gegaan. Daarnaast zou je een diplomatische editie van UM zelf willen hebben, zoals die er wel van Lebor na hUidre en het Boek van Leinster zijn, of van het corpus rechtskundige handschriften uit middeleeuws Ierland. Juist in een tijdperk van digitale geesteswetenschappen (digital humanities) en kunstmatige intelligentie (AI) zouden dergelijke edities veel kunnen opleveren, en ze zijn met behulp van handschriftherkenning (handwritten text recognition) sneller te maken dan voorheen. Het zou een volgende stap voorwaarts moeten zijn in middeleeuwse Ierse studies.

En hiermee keer ik terug naar het boek, want de studies laten ontegenzeggelijk zien – net als in de vorige twee delen – dat het in detail kijken naar paleografische, codicologische en tekstuele aspecten van een handschrift zijn vruchten afwerpt. Daarbij kan het gaan om een eerste editie van een tekst, zoals Liam Breatnachs voorbeeldige bewerking van het soms humoristische gedicht over de karakteristieken van Ierse ‘beroepen’ (van koning tot heks), in de mond gelegd van Lug; de glossaria van woorden in UM en hun context door Paul Russell; of de analyse van Auraicept na nÉces ('De inleiding van de geleerden') in UM en de commentaren op deze grammaticale tekst door de school van Seán Mór Ó Dubhagáin (stierf 1372), de hoofd-dichter (ollam) van Uí Maine die in verschillende bijdragen een belangrijke rol speelt. We leren hiermee steeds meer over de ontstaansgeschiedenis van UM, en daarmee over hoe we de individuele teksten in hun context moeten zetten, zowel binnen het handschrift als daarbuiten.

Dit is wat de serie ook zo bijzonder welkom maakt: het zet de handschriften in al hun aspecten centraal. Naarmate we steeds meer greep krijgen op de middeleeuwse Ierse tekstuele overlevering, lijken de zaken aan de ene kant steeds genuanceerder en complexer te worden, maar verschijnen er ook dwarsverbanden die juist een deel van de mistige omstandigheden waaronder teksten werden gekopieerd en bewerkt doen optrekken. En dat levert duidelijkheid en nieuwe inzichten op die je anders maar moeilijk zou verkrijgen. De serie Codices Hibernenses Eximii, met zijn uitstekende team van redacteurs, auteurs en vormgevers, is een prachtig initiatief van de Royal Irish Academy die haar collectie handschriften doet schitteren.



Vorige bijdrage
Werewolves and magical pelts: the cultural relationship between the werewolf motifs in the stories of the faoladh, the werewolves of Ossory, and Sigmundr and Sinfjötli
Thyra van Veen
11 december 2024
Volgende bijdrage
Overzicht van bachelor- en masterscripties Keltisch op Nederlandse universiteiten 2022-2023
Marieke Rotman
13 januari 2025