Tadhg O'Keeffe's latest contribution to the study of castles in medieval Ireland, Ireland encastellated AD 950-1550: insular castle-building in its European context, distinguishes itself in more than one way. O'Keeffe considers castles not as single, defensible units, but rather as conglomerations of buildings, each with their individual importance. Moreover, O'Keeffe explores the social and symbolic function of castles, e.g. by considering how the very design of these structures contributed to the social standing of a lord. Finally, it should be noted that O'Keeffe's study begins well ahead of the Anglo-Norman conquest and therefore also investigates the use of castles in pre-Norman Ireland. Taken together and combined with the author's great attention to detail, O'Keeffe's latest work certainly offers an important contribution not only to the field of medieval Irish history, but to castellology as a whole.
O’Keeffe, Tadhg, Ireland encastellated AD 950-1550. Insular castle building in its European context (Dublin 2021). Four Courts Press. 240 pp., ISBN 978 1 84682 863 8, geïllustreerd en gebonden, €45,-.
Natuurlijk kan ik alleen voor mijzelf spreken, maar ik heb toch de indruk dat je als keltoloog Ierland niet meteen associeert met middeleeuwse kastelen. Gefixeerd als we zijn op de periode van het Oudiers en de eerste eeuwen van het Middeliers – tot aan de komst van de Anglo-Normandiërs – zien we wel kloosters en kerken, met hoogkruisen en ronde torens, en ringforten en crannogs, maar geen ‘kastelen’ (een crannog is een woning of wooncomplex met een zekere status op een (deels) kunstmatig eiland). Daarvoor gaan we naar Wales en Schotland, maar niet naar Ierland. Castelloloog (kastelenkundige) Tadhg O’Keeffe doet al bijna vier decennia zijn best om te laten zien dat dit onterecht is. In zijn nieuwste boek doet hij dit extra nadrukkelijk door de focus te leggen op de periode van 950 tot 1550. Vooral dat eerste jaartal is daarbij natuurlijk van belang, dat is immers ruim voordat Anglo-Normandische baronnen voet op Ierse bodem zetten. Het eindjaar is bijna symbolisch, want in essentie eindigt het betoog van O’Keeffe al ergens rond 1300, maar hij trekt in het slothoofdstuk de lijnen wel door naar wat hij beschouwt als het einde van de middeleeuwse kastelenbouw in Ierland.
De korte titel van het boek bevat een ‘moeilijk woord’ dat zich lastig laat vertalen. ‘Verkasteling’ zou een Nederlandse vertaling kunnen zijn. De Engelstalige Wikipedia definieert ‘encastellation’ als (in mijn vertaling): ‘Het proces waarmee de feodale vorstendommen van Europa bedekt raakten met kastelen van waaruit lokale heren het gebied van hun leen en hun buren konden domineren en van waaruit koningen gezag uitoefenden tot in de verre uithoeken van hun rijk.’ Na het lezen van O’Keeffe is duidelijk dat deze omschrijving veel te beperkt is. Hij beargumenteert immers – en mijns inziens volkomen terecht – dat een kasteel veel meer is dan een verdedigbaar gebouw met dikke muren van waaruit macht wordt uitgeoefend. Een kasteel is ook een sociaal construct, de materiële uitdrukking van een idee van macht en status dat lang niet altijd gepaard gaat met geweld. Bovendien is wat wij een kasteel noemen meestal een complex van gebouwen of gebouwdelen met elk hun eigen specifieke functie en betekenis. Zo is er een belangrijk verschil tussen de hal (hall) en de privévertrekken (chamber) die zeker in de beginperiode vaak twee verschillende gebouwen waren en die pas gaandeweg tot een aaneengesloten complex werden.
Zo stelt O’Keeffe hier veel vragen en problematiseert hij gangbare veronderstellingen, ook over de herkomst van de Ierse kastelen. Dat hij zijn betoog begint rond 950 toont al aan dat er kastelen waren lang voordat Anglo-Normandische invallers die kwamen bouwen. De inspiratie daarvoor kwam van buiten en dan blijkt Frankrijk een meer aannemelijke kandidaat dan Engeland. En ook voor latere periodes maakt O’Keeffe aannemelijk dat voorbeelden niet alleen in Engeland werden gevonden, maar steeds ook in Frankrijk, zowel in dat deel dat werd geregeerd door het Huis Capet als dat waar de Plantagenets de dienst uitmaakten en waarmee de grote Anglo-Normandische baronnen nauwe banden onderhielden. Die invloed vanuit Frankrijk zal zich niet hebben beperkt tot kastelenbouw.
Mede door deze brede blik, die O’Keeffe ook nadrukkelijk bepleit, is dit boek zeker ook van belang voor historici die misschien minder in Ierland zijn geïnteresseerd, maar wel in de geschiedenis van de kastelenbouw. In de eerste twee hoofdstukken gaat hij in detail in op de ontwikkeling van respectievelijk het mottekasteel en de donjon. Vooral dat eerste hoofdstuk is ‘spannend’, omdat hij een frisse kijk geeft op de ontwikkeling van de motte en laat zien dat dit niet alleen snel opgeworpen kasteelheuvels zijn in nieuw veroverd gebied. Hiermee daagt hij als het ware uit om ook de mottes in Wales en in (vooral het zuiden van) Schotland opnieuw tegen het licht te houden.
Ook het nadenken over de meer symbolische functies en het gebruik van een kasteel (hoe werd erin geleefd?) is uitdagend. Zo blijkt de ingang op de eerste verdieping niet zomaar voor de veiligheid daar te zijn, maar zorgt het er ook voor dat het naar binnen gaan en naar buiten komen van de kasteelheer en zijn gevolg steeds van verre zichtbaar is, zelfs over een palissade of ringmuur heen. Representatie is hier dus minstens zo belangrijk als veiligheid. Ook de ruimtelijke relaties tussen meer en minder private ruimtes is van groot belang, en door op deze manier te kijken, wordt een kasteel zoveel meer dan een verdedigingswerk. Het betoog is dus dat we naar veel meer moeten kijken dan naar de materiële vorm. Formele kenmerken als muurdikte, bouwwijze, aantal verdiepingen, raamindelingen en dergelijke meer zijn van belang, zeker ook om greep te krijgen op de chronologie (historische bronnen zijn niet altijd voorhanden), maar we moeten het kasteel niet alleen zien als een ding, maar ook als de uitdrukking van een idee en als onderdeel van een samenleving. In elk geval voor mij inspireert dit boek daartoe.
O’Keeffe buigt zich ook over de middeleeuwse terminologie, want ons woord ‘kasteel’ (castle) werd in de middeleeuwen weinig gebruikt en de wel gebruikte termen blijken vaak regionaal en in tijd verschillende zaken te benoemen. Daar ligt dus ook een taak voor taalkundigen (keltoloog of anderszins). Daarnaast zal ook de middeleeuwse literatuur nog aanknopingspunten bieden. Hoe worden kastelen en het leven in en om kastelen beschreven in verhalen en in poëzie? Ook daar valt nog wel meer te halen dan dat valhek dat een paard doormidden hakt of de witgekalkte kantelen. Bij de haard in de hal is die literatuur thuis; wat leert hij ons over die omgeving zelf? O’Keeffe stipt deze laatste vragen slechts aan, maar de keltoloog kan ermee aan de slag.