Inleiding
De Universiteitsbibliotheek Utrecht is in het bezit van een klein boekje van de Ierse geleerde priester Paul Walsh, getiteld The Four Masters and their work (Dublin, 1944) met als signatuur ACJ 2207. Op pagina 39 merkt de auteur op: ‘To follow my essay, one will require to have in front of him (or her) the facsimile of the Annals of Inisfallen …’. In de marge staat naast deze zin in potlood geschreven: ‘dat is aardig’. Het is een karakteristieke aantekening van Maartje Draak, die, zoals ze ook nog noteerde, het boekje in 1956 in Dublin had gekocht voor 10 shilling en 8 pence. Dat Walsh rekening hield met het feit dat zijn lezerspubliek ook uit vrouwen kon bestaan, kon de bezitster wel waarderen, aangezien ze in de jaren 1950 één van de weinige vrouwen was die een academische aanstelling had verkregen – en nog wel in het kleine vakgebied van de keltologie, als opvolger van haar leermeester A. G. van Hamel.
Deze aantekeningen van Draak staan niet op zichzelf. Zij heeft in honderden van haar boeken notities en opmerkingen achtergelaten, die een verrassend inzicht bieden in hoe zij met boeken en hun teksten omging. Een deel van wat ooit haar indrukwekkende bibliotheek was, staat in de Universiteitsbibliotheek Utrecht. Wie daarin grasduint, komt niet alleen interessante en humoristische aantekeningen tegen, maar ook allerlei andere, onverwachte zaken. In dit artikel laat ik enkele opvallende voorbeelden de revue passeren, die ons meer vertellen over Draaks omgang met boeken en auteurs.
De carrière van Maartje Draak
Amalia Maartje Elisabeth Draak (1907-1995) ging in 1926 Nederlands studeren in Amsterdam, waar ze in 1933 afstudeerde. Terwijl ze werkloos was – het waren de crisisjaren – deed ze onderzoek naar de roman van Walewein bij Van Hamel, bij wie ze in 1936 cum laude promoveerde.[1] Van Hamel had haar interesse in sprookjes een nieuwe richting gegeven door voor te stellen dat ze zich ging beperken tot de literatuur rondom koning Arthur en te concentreren op de oorspronkelijke bronnen, zoals die geschreven waren in het Welsh. En zodoende kwam Draak terecht in de keltologie. Ze begon te schrijven over Ierse en Welshe verhalen, en bracht deze door middel van vertalingen en bundels ook onder de aandacht van een breed publiek. Door haar onderzoek kwam tevens de studie naar de Middelnederlandse overlevering van de Arthurliteratuur in een stroomversnelling.
Met het plotselinge overlijden van Van Hamel in 1945 was Maartje Draak de enige van zijn leerlingen die de fakkel van de keltologie in Nederland kon overnemen. Dat deed ze met lectoraten in zowel Amsterdam als Utrecht, en aan beide universiteiten werd ze in de jaren 1950 als bijzonder hoogleraar aangesteld. Haar wetenschappelijke werk publiceerde ze vooral in het Nederlands, waarbij onder keltologen haar boeken en bundels bij Meulenhoff waarschijnlijk het bekendst zijn: Schimmen van het wester-eiland: verkenningen in de Keltische traditie van het oude Ierland (1977), Van helden, elfen en dichters: de oudste verhalen uit Ierland (1979), Het feestgelag van Bricriu: een heldenverhaal (1986) en De lastige schare; gevolgd door vijf anekdoten over dichtergeleerden (1990). De laatste drie verzorgde zij samen met Frida de Jong. Ze publiceerde ook enkele Engelstalige studies in gerenommeerde tijdschriften zoals Béaloideas, Ériu, Celtica en Numen. In 1955 werd Draak als eerste vrouw lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) in de afdeling Letterkunde. In de Mededelingen van de KNAW verschenen drie publicaties die internationaal het meest indruk wekten: ‘A Leyden Boethius-fragment with Old-Irish glosses’ in 1948, ‘Construe marks in Hiberno-Latin manuscripts’ in 1957 en ‘The higher teaching of Latin grammar in Ireland during the ninth century’ in 1967. De titels geven aan dat Draak ook thuis was in handschriften en Hiberno-Latijnse literatuur. Wat dat laatste betreft mag ook haar artikel ‘Virgil of Salzburg versus “Aethicus Ister”’ niet ongenoemd blijven, welke ze in 1959 publiceerde in Dancwerc: Opstellen aangeboden aan Prof. Dr. D. Th. Enklaar ter gelegenheid van zijn vijfenzestigste verjaardag. Een offprint van dit artikel stuurde ze naar J. R. R. Tolkien en schreef daarin een opdracht ‘Elen síla lúmenn' omentielmo! M.D. See p. 42’. Deze begroeting in de hoogelfse taal die Tolkien had verzonnen, komt uit het eerste deel van In de ban van de ring: ‘Een ster schijnt neer op het uur van onze ontmoeting’. Haar verwijzing is naar de conclusie van haar onderzoek: ‘Either “Virgil” forges a scientific text, or he writes in his spare time and for his own pleasure a work of fiction. If he writes a work of fiction, that does not reflect on his reputation as a scholar’. En dit is natuurlijk precies wat Tolkien ook deed: als professor Angelsaksisch en later Engels te Oxford publiceerde hij wetenschappelijke werken over bijvoorbeeld Beowulf en Sir Gawain and the Green Knight, maar schreef ook fictie. Maar dat laatste, zo verzekert Draak hem, zou zijn reputatie niet moeten schaden.[2]
Deze opdracht laat zien hoe dit soort aantekeningen van waarde kunnen zijn, want we weten nu dat Draak en Tolkien elkaar einde jaren 1950 ontmoet moeten hebben, dat zij begrip had voor Tolkiens situatie, en dat zij In de ban van de ring ook had gelezen. Dat laatste hoeft ons overigens niet te verbazen, want haar bibliotheek stond vol met literaire fictie. Naast het verzamelen van Aziatische kunst was het kopen van (veelal tweedehands) boeken over allerlei onderwerpen haar passie.[3]
De lotgevallen van de boekencollectie
In 1982 ging Maartje Draak met emeritaat en werd in Utrecht opgevolgd door haar leerlinge Doris Edel. In haar woonplaats Amsterdam werd haar positie niet opgevuld. Ze was toen al 75 jaar oud, maar bleef actief in het vakgebied. In 1988 werd ze geëerd door haar leerlingen en vrienden met de bundel Monniken, ridders en zeevaarders. Hierin werd ook een autobiografische schets van haar opgenomen.[4] Ze werd de eerste beschermvrouwe van de Stichting A. G. van Hamel voor Keltische Studies toen deze op 18 maart 1991 werd opgericht.[5] Stichting Uitgeverij ‘De Keltische Draak’, opgericht in haar sterfjaar 1995, is ook naar haar vernoemd. In verschillende in memoriams wordt zij uitgebreid geprezen als een uitstekend neerlandica, keltologe en docente, en worden allerlei anekdotes aangehaald.[6]
In haar testament had Maartje Draak haar boekencollectie als volgt verdeeld:[8]
- Alle boeken over sprookjes naar het Meertens-Instituut.[9]
- Engelse literatuur, waaronder science fiction en detectives, naar de Universiteitsbibliotheek Amsterdam. Dit is niet als aparte collectie gecatalogiseerd.
- Keltologie (en middeleeuwse literatuur) naar het Instituut Van Hamel (later opgenomen in de Universiteitsbibliotheek Utrecht).
De Universiteitsbibliotheek Utrecht was echter niet bereid de hele collectie over te nemen, want dat zou veel te veel doublures opleveren met de boeken die er al waren, waarvan de meeste onderdeel uitmaakten van de collectie Van Hamel. Er werd ca. 60 meter boeken naar een boekendepot van de Universiteit Utrecht gebracht, waar naar schatting maar 15 à 20% van werd overgenomen. Professor Wim Gerritsen, de executeur van het testament, uitte de wens dat de collectie Draak via een apart signatuur herkenbaar zou blijven, maar dit werd niet gehonoreerd. De collectie werd gecatalogiseerd en opgenomen tussen allerlei andere boeken. Zodoende staan de banden tussen die van crimineel recht, natuurkunde en allerlei andere vakgebieden, en zijn ze naar afmetingen en onderwerp ondergebracht bij de signaturen ACJ, ADA, ADJ en ASD; slechts enkele werden in de open opstelling geplaatst. Enige logica in de nummering ontbreekt; de boeken werden geheel willekeurig geplaatst, zij het meestal wel in grotere of kleinere clusters. Omdat, afgezien van een dozijn boeken, de herkomst uit de collectie Draak niet in de elektronische catalogus Aleph werd genoteerd, restte uiteindelijk alleen een boekenlijst in het archief om deze collectie Draak te kunnen identificeren. In een stage uitgevoerd in april-juni 2018 hebben studenten Marloes Koelewijn en Nina Vogels de 533 titels in de collectie Draak weer verbonden met hun huidige signatuur.[10]
De rest van Draaks collectie, zowel op het gebied van de keltologie als andere boeken die niet door de andere instanties waren overgenomen, werd in december 1996 verkocht tijdens een veiling van antiquariaat Beijers te Utrecht.[11] De meeste boeken op het gebied van de keltologie werden verworven door een antiquariaat in Belfast, en werden daarna daar te koop aangeboden, terwijl de boeken met onder andere onderstrepingen en persoonlijke aantekeningen werden gekocht door het Antiquariaat Schuhmacher in Amsterdam. Draak had gedurende haar carrière nauw met de Schuhmachers samengewerkt, die bij haar ten rade konden om de prijs van een antiquarisch boek te bepalen.[12] De catalogus die daar naderhand van verscheen, telt 858 kavels, waarvan pakweg drie kwart uit haar bibliotheek afkomstig was, alle op het gebied van de keltologie en de Arthurliteratuur.[13] Bij verschillende boeken wordt aangegeven dat ze door Draak zijn geannoteerd, en in enkele gevallen wordt daar ook uit geciteerd, zoals bij nr. 618, V. Junk, Gralsage und Graldichtung des Mittelalters (Wenen, 1911), waar ze op de titelpagina afkeurend schreef: ‘Junk indeed!’.[14] In een column van Marjoleine de Vos in de NRC van 23 november 1998 (‘De wereld die u was’) wordt het uiteenvallen van de bibliotheek van Maartje Draak besproken en betreurd. Ze noemt hierbij de Draaks aantekeningen in haar boeken, die in Wim Gerritsens in memoriam uitgebreid worden aangehaald:
Op talloze plaatsen in de marges van talloze boeken uit haar bezit komt men notities in haar karakteristieke handschrift met zijn spitse letters tegen: felle afkeuring ('nonsens!', 'ach kom!', 'ja, ja!', 'nu valt hij door de mand!'), aarzelende instemming ('zou wel kunnen, misschien'), goedkeuring ('Accoord', 'Mooi!', 'Ja!'), en alle denkbare vormen van participatie in, en reactie op, het betoog van de schrijver. Wellicht zullen ooit, in een nabije of verre toekomst, 'Maartjes marginalia' dezelfde aandacht krijgen als de glossen in de Priscianus uit Sankt Gallen.[15]
Het opsporen van die marginalia is door de lotgevallen van haar bibliotheek niet altijd even makkelijk. Door het in kaart brengen van haar collectie van 533 titels in de Universiteitsbibliotheek Utrecht is een gedeelte daarvan echter weer vindbaar geworden. Tijdens de bovengenoemde stage kwamen er al enkele boeken met aantekeningen naar voren. Ik heb daarna een groot deel van de collectie doorgenomen op marginalia. Een aanzienlijk deel daarvan bevat geen of een beperkt aantal marginalia, onderstrepingen of andere aantekeningen, maar er blijven tientallen over die uitgebreidere notities bevatten of andere interessante informatie opleveren over de vorming van Draaks collectie, haar manier van lezen en leren, en andere aspecten van haar persoonlijkheid en voorkeuren als verzamelaar van boeken. Bij het verwijzen naar haar boeken maak ik gebruik van de nummering in de boekenlijst zoals die op de website van de Universiteitsbibliotheek Utrecht is gepubliceerd, en waar het signatuur bij staat vermeld.[16]
Marginalia en aantekeningen
In 1926 begon Maartje Draak op twintigjarige leeftijd met haar studie in Amsterdam. Ze kocht dat jaar een exemplaar van J. Prinsen, Handboek tot de Nederlandsche letterkundige geschiedenis, in de tweede herziene druk die in 1920 was uitgeven (nr. 290). Ze schreef haar naam in grijze inkt op het voorblad; later kwam daar ook haar ex libris op te staan: een rood stempel van vier tekens in een cartouche, een stilistische weergave van haar naam ‘Draak’ in het Chinees, zo heeft Wim Gerritsen mij verteld. Deze stempel kom je in veel van haar boeken tegen, haar naam noteert ze verder zelden. In het hele boek staan aantekeningen geschreven in dezelfde grijze inkt als waarin ze haar naam schreef op het voorblad. Het gaat veelal om literatuurverwijzingen, en je mag aannemen dat deze stammen uit de tijd dat ze het boek de eerste keer in zijn geheel doornam. Al uit deze eerste gang van aantekeningen blijkt hoe belezen ze was. Er zijn ook hier en daar aantekeningen in zwarte inkt, en talrijke aantekeningen in potlood, soms op dezelfde pagina als die ze eerder met grijze inkt had geannoteerd. Ze heeft het boek dus zeker twee maal helemaal doorgenomen. Tussen alle opmerkingen en onderstrepingen in potlood vinden we typische voorbeelden van haar manier van annoteren, die de gedachten van iemand weergeven die zelfverzekerd de tekst analyseert en becommentarieert: ‘onpersoonlijke kunst is er niet’ (p. 10), ‘that’s the question’ (p. 14), ‘een true die nog steeds toegepast wordt’ (p. 21), ‘dat is er naast’ (p. 22), ‘welke zijn dat dan? vgl. blz. 20 en 28’ (p. 23), ‘! goed zo’ (p. 55), ‘klets!’ (met een lange streep door de paragraaf) (p. 65), enzovoorts. Ook voegt ze nogal eens exacte jaartallen toe als deze in de tekst niet of bij benadering gegeven worden. Voor wie een idee wil krijgen hoe Draak haar kennis over de Nederlandse letterkunde verkreeg, is dit een belangrijk document.
Een ander voorbeeld van een boek dat ze uitgebreid met het potlood in de hand heeft gelezen is Enid McLeod, Héloïse; a biography uit 1938 (nr. 207). Héloïse (stierf 1164) is bekend vanwege haar liefdescorrespondentie met de Franse theoloog Petrus Abelardus. Het leven van deze vrouwelijke middeleeuwse auteur had natuurlijk Draaks interesse. Ook hier een greep uit haar opmerkingen: ‘is dit guesswork? of is dit zeker?’ (p. 37) ‘alles goed en wel, maar ze houdt niet van kleine kinderen, zie p. 64’ (p. 52), ‘niet ter zake’ (p. 55), ‘ja, die mag men wel vragen!’ (p. 65), ‘zoveelste crux’ (p. 77), ‘zò met zichzelf bezig?’ (p. 78), ‘ik vraag me tòch af of de brieven niet een “roman” zijn – van een buitenstaande romancier’ (p. 85), ‘waarom nu niet!’, ‘biased’ (p. 90), ‘pijnlijk geval!’ (p. 101), ‘rare berichten!’ (p. 114), ‘maar dat is toch ook zo!’ (p. 116), ‘hoe karakteristiek’ (p. 201), ‘verstandige “note”’ (p. 281). Natuurlijk zijn deze citaten uit hun context gehaald, en voor een goed begrip moet je het boek er zelf bijhalen. Zoals bij p. 107, waar Draak bij de zin ‘They unfortunately had not troubled to read the book before the Council met …’ opmerkt: ‘’t lijkt wel een Amst[erdamse] dissertatie!’. Opvallend is dat Draak naast het Nederlands ook opmerkingen in het Engels geeft, zoals ook bijvoorbeeld ‘suspect’ of ‘so what!’ (nr. 30, p. 39, p. 41), of ze hanteert de Franse kreet ´tiens!´ of het Latijnse ‘sic’ (p. 35).
In sommige publicaties op het gebied van de keltologie gaat Draak inhoudelijk nog wat verder, en is ze ook directer en kritischer in haar commentaren. Whitley Stokes (1830-1909) moet het enkele keren ontgelden. Zijn edities en vertalingen waren baanbrekend voor zijn tijd, maar ruim een halve eeuw later voldeden ze in de ogen van Draak niet meer. We komen kreten tegen zoals ‘met andere woorden: Stokes vergist zich’; ‘mag Stokes niet doen’ (nr. 336); ‘wèl I bet, maar hoe komt-ie eraan?’ (nr. 523). Dat Draak veel waarde hechtte aan het gedetailleerd beschouwen van de verschillende handschriften waarin een tekst is overgeleverd, komt het meest tot uiting in haar exemplaar van Kuno Meyer, Liadain and Curithir: an Irish love-story of the ninth century (Londen, 1902). Hierin bekijkt ze nogmaals de twee manuscripten die Meyer heeft gebruikt, en de tekortkomingen van de editie (en op sommige punten ook de vertaling) worden door de annotaties akelig duidelijk (nr. 466) (afb. 2).
Prijzen
Draak kocht boeken niet alleen vanuit haar professionele interesses, maar ook als verzamelaar. Ze noteert regelmatig hoe duur een boek was bij aanschaf of hoe duur het elders is – wat wellicht ook te verklaren valt uit haar samenwerking met Antiquariaat Schuhmacher. Maar de opmerkingen hierover staan vooral in boeken op het gebied van de keltologie. Een van de oudste boeken in de collectie is Uilliam Bhedel, Leabhuir an tSean Tiomna (Dublin, 1827), de vertaling van het Oude Testament in Modern Iers (nr. 463). Achterin noteert Draak:
Hodges Figgis vraagt in 1968 voor Bedel, Oude Testament allèèn (??) £ 6.-. Voor het Nieuwe [Testament] van Ó Domhnuill n.p. n.d. met vocabulary (lijkt me beter dan 1827!) £ 5,10,0. De Bijbelkiosk in Amst[erdam] verkocht dit vòòr 1940 voor fl. 4.60.
Hodges Figgis is een boekhandel in Dublin die al sinds 1768 bestaat, en de daar geldende prijzen golden voor Draak als de maatstaf voor de waarde van een boek. Dit zien we bijvoorbeeld bij een andere belangrijke antiquarische aanschaf, William Reeves, The Life of St. Columba, founder of Hy, written by Adamnan … (Dublin, 1857) (nr. 2). Op het schutblad noteert ze de datum waarop ze het heeft aangeschaft: ’17 mei ’63 A proud possessor’. Achterin staat de notitie ‘Beijers’, het Utrechtse antiquariaat waar ze het blijkbaar had gekocht, en ‘Hodges Figgis vraagt in 1968 £ 21. Nota bene’.
Het lijkt alsof ze in 1968 de boekhandel bezocht met een lijst in de hand, en zo vond ze daar ook de serie Irische Texte. Die bevond zich ook in de collectie van Van Hamel (nu Van Hamel 1357-1360), maar dat weerhield Draak er niet van om de waarde op het voorblad van het eerste deel te noteren (afb. 3). Een ander voorbeeld is het recensie-exemplaar van Julius Pokorny, Die älteste Lyrik der grünen Insel (Halle, 1923)(nr. 425). Achterin heeft Draak geschreven: ‘Hodges Figgis vr[aagt] in 1963 £ 1/10/-‘. Het is duidelijk dat dit exemplaar in de collectie van Van Hamel stond (al heeft hij nooit een recensie gepubliceerd), maar Draak heeft het zich later toegeëigend, net als sommige andere boeken en offprints. Een aanzienlijk deel daarvan bevindt zich nu niet meer in de Universiteitsbibliotheek Utrecht.
Bijzondere herkomst
Draaks bibliotheek bevatte ook de getuigen van het internationale netwerk van geleerden waar ze deel van uitmaakte. Verschillende ervan stuurden haar offprints van hun artikelen, zoals de Britse Rachel Bromwich (1915-2010), de Noor Alf Sommerfelt (1892-1965) en de Amerikaan Roger Sherman Loomis (1887-1966).[17] Sommige van hen zal ze ongetwijfeld zijn tegengekomen gedurende haar buitenlandse reizen. Op de binnenflap van Thomas F. O’Rahilly, The two Patricks (Dublin, 1942) (nr. 275) noteerde ze: ‘Uit het bezit van Gerard Murphy Dublin 1959. Ex[emplaar] van de onvindbare eerste druk’. Ze had Murphy ontmoet tijdens haar rondreis langs Ierse en Engelse bibliotheken in 1937-8, en ze had dit exemplaar verkregen na Murphy’s dood dat jaar.[18]
Andere werken verkreeg ze tweedehands, met daarin de sporen van eerdere bezitters. Op de titelpagina van Ernst Windisch, Kurzgefasste irische Grammatik met Lesestücken (Leipzig, 1879), staat bijvoorbeeld de naam van H. Cannegieter Tzn (nr. 380). Deze Hendrik Cannegieter (1871-1950) was de eerste rector van het gymnasium te Den Haag, en iemand met een interesse in taalkunde. Hij was in 1895-1896 ingeschreven als student te Leipzig.[19] Wellicht hebben we hier te maken met de weerslag van de colleges van Windisch, die toen in Leipzig doceerde. Op de meeste bladen en op apart meegebonden bladen staan uitgebreide aantekeningen in inkt en met potlood in verschillende kleuren. Deze zijn in ieder geval ten dele van Cannegieter zelf (afb. 4). Hij had blijkbaar enige jaren voor zijn overlijden dit boek verkocht, want Draak noteert boven haar stempel: ‘sinds 25/2/48’. Zij voegde op haar beurt ook weer enkele notities toe.
Een ander bijzonder document is verbonden aan een andere leerling van Windisch: Kuno Meyer. De collectie Draak heeft een exemplaar van diens korte dissertatie voor de Universiteit van Leipzig, Eine irische Version der Alexandersage (Leipzig, 1884) (nr. 431). Het telt 32 genummerde pagina’s, heeft geen kaft, en op de laatste blanco pagina is een postzegel geplakt met de beeltenis van koningin Victoria en het adres van bestemming: 'Frau Professor Meyer und Kinder, Seefelds Strasse 9. Zurich. Switzerland' (afb. 5). We weten dat Kuno Meyer na het behalen van zijn doctorstitel een aanstelling aan de Universiteit van Liverpool verkreeg, en dit is klaarblijkelijk het exemplaar dat hij opstuurde naar de vrouw van een collega. Uit enig speurwerk op internet bleek dat de collega in kwestie de historicus Gerold Meyer von Knonau (1843-1920) moet zijn geweest, die in ieder geval rond 1900 op dat adres woonde. Maar wat zijn relatie met Kuno Meyer was, is nog onduidelijk. Opmerkelijk genoeg is er nog een dergelijk geval: op een exemplaar van Kuno Meyer, Ancient Gaelic poetry, een rede gehouden in Glasgow (in 1910), staat op de omslag ‘W. P. Ker from K.M.’ (nr. 227). Dit was het exemplaar dat Kuno Meyer schonk aan William Paton Ker (1855-1923), destijds professor in de Engelse literatuur in Londen, maar geboren in Glasgow. Het is nog een raadsel hoe deze publicaties van Meyer uiteindelijk in de collectie van Draak terechtkwamen.
Onverwacht
Draak kocht van alles op het gebied van de keltologie en aanverwante vakgebieden, van schoolboeken en reisgidsen tot zeldzame boeken en oude uitgaven. In een tijd dat het digitaliseren of zelf fotokopiëren van boeken niet mogelijk was, zat er niets anders op dan om zelf op zoek te gaan naar een exemplaar – de collectie Van Hamel had tenslotte ook niet alles. Daarbij kocht ze ongetwijfeld vaak boeken die ze toevallig tegenkwam, maar ze had ook een aantal wensen. Blijkbaar had ze lang de boekhandels en antiquariaten afgespeurd voor een exemplaar van Rudolf Thurneysens, Sagen aus dem alten Irland (Berlijn, 1901) (nr. 488), want ze noteert in de binnenkant: ‘plotseling op 6 maart ’63! Nooitgedacht.’ Achterin is een uitnodiging geplakt van de Universiteit van Bonn uit 1957 om de honderdste geboortedag van Thurneysen te herdenken, wellicht van een eerdere bezitter.
Slechts een enkele keer geeft Draak een samenvattend oordeel van wat ze van een boek vond. De mooi uitgegeven vertaling van Robert Steele, The story of Alexander (Londen, 1894), geeft ze een compliment: ‘echt aardig boek’ (nr. 327). In de Pinguin-editie van Edna O’Brien, Mother Ireland, oorspronkelijk uitgegeven in 1976 (nr. 256), gaat ze nog een stap verder, want dit boek had indruk op haar gemaakt, en niet gespeend van emotie noteert ze: ‘We zijn bijna een generatie uit elkaar maar ik ken ’t zo goed!’. Haar meest enthousiaste reactie reserveert ze echter voor een boek dat maar weinige keltologen zullen kennen en dat niet snel tot wetenschappelijke of internationaal vermaarde literatuur zal worden gerekend, al geniet het in de fantasy-literatuur wel enige bekendheid. Het gaat om de paperback fantasyroman Excalibur van Sanders Anne Laubenthal (nr. 174). Het is een hervertelling van het verhaal van Arthur, dat nu in de moderne tijd wordt gesitueerd in nergens anders dan Mobile, Alabama, waar de universitair geschoolde auteur vandaan kwam. In het verhaal is Mobile al in de twaalfde eeuw gekoloniseerd vanuit Wales, en tegen die achtergrond wordt het legendarische verhaal van een nieuwe context voorzien. Draak las het in een dag uit en noteert: '2 Dec ’74. “Verslonden” 3 Dec. Toen ik er aan begon, verwachtte ik “dit” niet!’. Zo’n accolade viel zelfs Thurneysen niet te beurt!
Conclusie
Ik heb Maartje Draak nooit gekend. Eenmaal heb ik haar ontmoet, dat was in 1995, als ik het mij goed herinner, tijdens het symposium over Willibrord. Ze liep aan de arm van Jacqueline Borsje, die haar aan mij voorstelde. “Mauw”, zei ze, en veel verder strekte de conversatie niet. Die begroeting vond ik toen vreemd, maar het werd mij later duidelijk dat ze zo dit bij iedereen deed.[20] Het is maar één van de opmerkelijke aspecten van haar persoonlijkheid die door zovelen worden belicht. Maar dat moet haar wetenschappelijke merites niet gaan overschaduwen, want die waren evenzeer opmerkelijk. In de aantekeningen van haar boeken komen deze beide aspecten sterk naar voren, en door ze te lezen word je daar direct mee in contact gebracht. Dat maakt haar collectie mede zo waardevol, en onderstreept hoe jammer het is dat deze als geheel uit elkaar is gevallen en in instituten is ondergebracht waar haar boeken nog steeds ongeïnventariseerd in de depots staan, of zelfs zijn opgenomen tussen duizenden andere boeken. Een aanzienlijk gedeelte van haar bibliotheek is nu in het bezit van veelal onbekende particulieren. Het is ontnuchterend te constateren dat ruim twintig jaar naar haar overlijden Maartje Draak en haar collectie uit het oog van het grote publiek zijn verdwenen. En al is dat de lotgevallen van de meeste geleerden en hun nalatenschap – al helemaal in onze snelle, digitale wereld – toch blijft haar nalatenschap in de brede zin van het woord er één om te blijven koesteren. Zonder Van Hamel zou de Nederlandse keltologie waarschijnlijk nooit hebben bestaan in haar huidige vorm, zonder Draak zou zij niet hebben voortbestaan. Dat gegeven alleen al geeft de collectie een historische waarde, die door haar notities alleen maar wordt vergroot.
Eindnoten
Bibliografie
- Beijers 1996 = s.n., Books and prints, inter alia from the libraries of Dr. Maartje Draak, Professor of Celtic Languages and Literatures, and Dr. Gerard Wijdeveld. Book auction sale, J. L. Beijers, Utrecht; 3rd and 4th December 1996 (Utrecht 1996).
- Blécourt, Willem de, ‘De gouden vogel, het levenswater en de Walewein. Over de sprookjestheorie van Maartje Draak’, Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde, 124 nr. 4 (2008) 259-277.
- Draak, Maartje, ‘A Leyden Boethius-fragment with Old-Irish glosses’, Mededelingen der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, Afd. Letterkunde, Nieuwe reeks, 11 nr. 3 (1948) 115-127.
- -----, ‘Construe marks in Hiberno-Latin manuscripts’, Mededelingen der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, Afd. Letterkunde, Nieuwe reeks, 20 nr. 10 (1957) 261-282.
- -----, ‘Virgil of Salzburg versus “Aethicus Ister”’, Dancwerc: Opstellen aangeboden aan Prof. Dr. D. Th. Enklaar ter gelegenheid van zijn vijfenzestigste verjaardag, red. J. W. Albers et al. (Groningen 1959) 33-42.
- -----, ‘The higher teaching of Latin grammar in Ireland during the ninth century’, Mededelingen der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, Afd. Letterkunde, Nieuwe reeks, 30 nr. 4 (1967) 109-144.
- -----, Schimmen van het wester-eiland: verkenningen in de Keltische traditie van het oude Ierland (Amsterdam 1977).
- -----, ’De levensloop van een draak’, Monniken, ridders en zeevaarders: opstellen over vroeg-middeleeuwse Ierse cultuur en Middelnederlandse letterkunde, red. D. R. Edel, W. P. Gerritsen en K. Veelenturf (Amsterdam 1988) 155-167.
- Draak, Maartje, en Frida de Jong, Van helden, elfen en dichters: de oudste verhalen uit Ierland (Amsterdam 1979).
- -----, Het feestgelag van Bricriu: een heldenverhaal (Amsterdam 1986).
- -----, De lastige schare; gevolgd door vijf anekdoten over dichtergeleerden (Amsterdam 1990).
- Edel, Doris, ‘In memoriam Prof. Dr. Maartje Draak’, Zeitschrift für celtische Philologie 48 (1996) 296-297.
- Gerritsen, W. P., ‘Echo's van de barbaren; de liefde van keltologe Maartje Draak voor oude vertelkunst’, NRC, 15 december 1995.
- -----, ‘Maartje Draak als leermeester’, Mededelingen van de Stichting A. G. van Hamel voor Keltische Studies 6 nr. 1 (1996) 3-5.
- -----, ‘Maartje Draak 25 maart 1907-16 november 1995’, Levensberichten en herdenkingen 1998, Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, Amsterdam (1997) 25-33.
- -----, ‘Maartje Draak’, Geleerd in Utrecht, red. Suzette Haakma (Utrecht 1998) 38-51.
- Koelewijn, Marloes, en Nina Vogels, ‘Collectie Maartje Draak’, pdf, 2018, te verkrijgen via http://repertorium.library.uu.nl/node/3002.
- Lunsingh Scheurleer, Pauline, ‘Maartje Draak en de Aziatische kunst’, Aziatische kunst 27 nr. 4 (1997) 6-16.
- Schneiders, Marc, en Kees Veelenturf, ‘Lijst van de geschriften van prof. dr. A. Maartje E. Draak’, Monniken, ridders en zeevaarders: opstellen over vroeg-middeleeuwse Ierse cultuur en Middelnederlandse letterkunde, red. D. R. Edel, W. P. Gerritsen en K. Veelenturf (Amsterdam 1988) 169-184.
- -----, Celtic studies in the Netherlands: a bibliography (Dublin 1992).
- Schuhmacher 1998 = s.n., Antiquariaat Schuhmacher, Catalogue 234: Celtic languages & literature and Arthurian literature mainly from the library of Maartje Draak (Amsterdam [1998]).
- Strijbosch, Clara, ‘“Dat moet u dan maar doen!” Maartje Draak’, Nieuw letterkundig magazijn 31 nr. 1 (2012) 26-28.
- Toorians, Lauran, ’Stichting A. G. van Hamel voor Keltische studies – hoe het begon’, Arthur, Brigit, Conn, Deirdre ... Verhaal, taal en recht in de Keltische wereld. Liber amicorum voor Leni van Strien-Gerritsen, red. Inge Genee, Bart Jaski en Bernadette Smelik (Nijmegen 2003) 21-26.
- IJzeren, J. van, ‘Herodotus geïllustreerd door Huizinga’, Hermeneus 23 nr. 5 (1952) 88-91.