Het oudste Ierse handschrift in St. Gallen

From Kelten
k80-2019-meeder-ierse-geleerdheid-handschriften-st.-gallen-fragmenten
80
Gepubliceerd: 23 september 2019
Het oudste Ierse handschrift in St. Gallen
Sven Meeder
Title (EN): The oldest Irish manuscript in St. Gall
Abstract (EN):

All that remains of the oldest Irish manuscript in St. Gall are four fragments of a seventh century copy of Isidore of Seville's Etymologiae. Each of these fragments was salvaged from the covers of younger manuscripts, into which they had been recycled. The fact that the writing on these fragments is clearly in an insular half-uncial script with distinctive Irish characteristics raises important questions about the origin of this early copy of the Etymologiae and when and how it ended up in St. Gall. Although little can be said with any degree of certainty, such questions are worth exploring. If nothing else, these fragments are testimony to the lively exchange of manuscripts in early medieval Europe.

Van het oudste Ierse handschrift in de kloosterbibliotheek van St. Gallen (Zwitserland) — dat weliswaar in het Latijn geschreven is, maar waarvan het schrift onmiskenbaar Iers is — bestaan tegenwoordig nog maar vier, door wormen aangevreten snippers. Tezamen vormen ze het enig overgebleven bewijs van een zevende-eeuwse Ierse kopie van het belangrijkste werk van Isidorus van Sevilla (gestorven in 636), de Etymologiae. Mogelijk zijn deze handschriftfragmenten nog tijdens Isidorus’ eigen leven afgeschreven, waarmee het een belangrijke getuige is van de enorme populariteit en snelle verspreiding van de Etymologiae. Naast deze spannende hypothese roepen de overgeleverde flarden in de Stiftsbibliothek van St. Gallen verder echter vooral vragen op: Waar is dit manuscript geschreven, wanneer is het naar St. Gallen gebracht en hoe is het daar gekomen? Veel van deze vragen zullen voor altijd onbeantwoordbaar blijven, maar het heeft zeker nut ze te stellen. Juist de bestudering van dergelijke mysterieuze snippers perkament vraagt om aandacht voor alle facetten van codicologisch en paleografisch onderzoek. En er zit zeker ook waarde in het benoemen wat we allemaal níet weten; het maakt ons bewust van onze veronderstellingen, zoals ik in dit artikel hoop te tonen.

Afb. 1: Voorkant snippers oudste Ierse handschrift van St. Gallen.

De ontdekking

Twee negentiende-eeuwse bibliothecarissen van het klooster staan aan de basis van de moderne bestudering van de manuscripten van het Zwitserse klooster St. Gallen: Johann Nepomuk Hauntinger (gestorven in 1823) en zijn tijdgenoot en opvolger IIdefons von Arx (gestorven in 1833). Naast het bestuderen van de oude handgeschreven boeken in de bibliotheek, ontdekten ze ook fragmenten van perkament in oude boekbanden. Deze stukken perkament waren afkomstig uit oudere handschriften, die ergens in de middeleeuwen waren afgedankt en in stukken waren gesneden. De delen die niet in het vuur verdwenen werden voor andere doeleinden gebruikt: perkament (geprepareerde dierenhuid) is erg stevig en duurzaam en dat bood een reeks aan recycle-mogelijkheden. Vaak werden stukken afgedankt perkament gebruikt in de boekbanden van nieuwere boeken, ter versteviging in de rug van het boek of als schutblad geplakt tegen de voor- of achterplat. Hauntinger en Von Arx verwijderden deze fragmenten uit de boekbanden, bestudeerden de nog leesbare tekst en bewaarden ze voortaan in aparte banden, samen met andere herontdekte fragmenten.

En zo werd in 1822 een klein reepje perkament van zo’n 6 bij 6 centimeter uit een boekband gehaald door Hauntinger en Von Arx, waarop een stuk uit de tekst van Isidorus geschreven stond, in Iers schrift. De twee geleerden herkenden de tekst overigens niet direct (dat was ook lastig met zo’n klein fragment) en namen het kleine stuk perkament ook niet op in één van de verzamelbanden. Sterker nog, het lijkt erop dat ze het eeuwenoude fragment vervolgens kwijtraakten: het verdween tussen de pagina’s van een achttiende-eeuwse catalogus van incunabelen (vroege drukken) en werd pas ruim een eeuw later herontdekt tijdens een grote schoonmaak van de bibliotheek in 1955, waarover de al even legendarische kloosterbibliothecaris Johannes Duft in hetzelfde jaar verhaalde.

In de tussentijd waren er al drie andere fragmenten van hetzelfde Isidorus-blad aan het licht gekomen. In 1936 had de geleerde Benedictijnermonnik Alban Dold al twee langwerpige stroken perkament (114x48 mm en 109x47 mm) in een middeleeuwse omslag van een handschrift uit de bibliotheek ontdekt en daaruit verwijderd. Een jaar later herkende een jonge onderzoeker, genaamd Bernard Bischoff, een klein stukje perkament in de band van een ander manuscript als behorende tot hetzelfde blad. Ook dit fragment (38x92 mm) werd uit de band gehaald en in 1952 werd het geheel gebundeld als item nummer 1 in de verzamelband 1399a. In 1955 werd daar het herontdekte fragment aan toegevoegd. Hiermee is de teller van ontdekte fragmenten van St. Gallen, Stiftsbibliothek MS 1399a, nr. 1 op vier blijven staan, waarin we resten van de tekst uit boek 9 van de Etymologiae over het menselijk lichaam herkennen (specifiek over jukbeenderen, de kaak, het oor, de tong, en tanden).[1] Het lijkt er sterk op dat dit de trieste resten zijn van wat ooit een eigenstandig boek moet zijn geweest, misschien wel met de gehele tekst van Isidorus’ Etymologiae.

Een manuscript in ‘Iers schrift’

De vorm van het schrift suggereert dat dit boek in het midden van de zevende eeuw is geschreven, door een kopiist die een Iers schrift hanteerde. Het schrift kan worden beschreven als een insulair half-unciaal boekschrift met meer cursieve invloeden. Hoewel het over het algemeen de ronde lettervormen kent die typisch voor de insulaire half-unciaal zijn (denk aan de ronde vorm van de m, de ronde d, en zie ook de overdreven ronde l), zijn er ook invloeden van het snellere minuskelschrift, zoals de hoge, slanke ogen van de e; de ligatuur van a en e tot æ, en de lange i aan het begin van een woord. Een Iers kenmerk is ook de gewoonte om het begin van een paragraaf met een grote letter te laten beginnen en de grootte van de letters vervolgens steeds iets te laten afnemen. Verder herkennen we Ierse afkortingen voor quia en quasi en de typische insulaire spelling van woorden met een verdubbeling van medeklinkers als in aussit (voor ausit), subpossitae (voor subpositae).

Afb. 2: Achterkant van de snippers.

De identificatie van de kopiist als iemand ‘die een Iers schrift hanteerde’— zoals ik hierboven schreef — is bewust vaag geformuleerd: waarschijnlijk was de kopiist een Ier en werkte hij in Ierland, maar geen van deze zaken is per se onomstotelijk bewezen. Het vel kan op het Europese vasteland geschreven zijn door een Ierse immigrant of door een continentale scriba, die het vak had geleerd van een Ierse meester. Dit onderscheid is niet zonder consequenties: immers, als het fragment in Ierland zelf is ontstaan, dan vormt het meteen het bewijs voor de vroege verspreiding van de tekst van Isidorus naar de meest westelijke uithoek van Europa. Bovendien kan het feit dat het Ierse handschrift uiteindelijk op het vasteland eindigde beschouwd worden als een teken van de invloed van de Ieren op de verspreiding van kennis in Europa. Hoe anders zou dit zijn als de tekst ergens in — bijvoorbeeld — Zuid-Frankrijk toevallig op het bureau was geland van een kopiist die een insulair schrift geleerd had.

Historici zijn dan ook erg geïnteresseerd geweest in de oorsprong van dit blad, maar hebben nog geen overeenstemming kunnen bereiken. In de beschrijving van het fragment in zijn Codices Latini Antiquiores (CLA), suggereerde E.A. Lowe dat het fragment waarschijnlijk (‘presumably’) een continentale oorsprong had, misschien in het klooster van Bobbio (‘possibly’). Als argumenten hiervoor zou een Italiaanse ligatuur (van ce) kunnen dienen en de wijze waarop het perkament geprepareerd is.[2] Wellicht speelde ook mee dat Lowe het waarschijnlijker vond dat Isidorus’ tekst al vroeg in Noord-Italië bekend was, in plaats van het verre Ierland. Of misschien speelde het feit dat de fragmenten uiteindelijk in St. Gallen terechtkwamen een rol: de vroegste hagiografie van Gallus en Columbanus vertelt ons immers over de verbindingen tussen de twee kloosters.

In latere publicaties leken de meeste experts het erover eens dat dit blad niet op het Europese vasteland, maar in Ierland zelf is gekopieerd. Bernhard Bischoff, die Lowes assistent was bij de CLA, schreef in 1961 dat hij geloofde dat het fragment uit Ierland kwam.[3] Daarmee volgde hij de conclusie die Duft in 1953 al had getrokken.[4] In een latere publicatie uit 1982 meende Duft echter toch dat het manuscript op het continent is geschreven: ‘[...] wahrscheinlich in einem irischen Kreis auf dem Festland, möglicherweise in Bobbio’ (waarschijnlijk in een Ierse kring op het vasteland, mogelijkerwijs Bobbio).[5] Waarom Duft van mening was veranderd, en waarom hij nu toch Lowes oude suggestie van Bobbio volgde, vermeldde hij helaas niet. Even onduidelijk blijft de achtergrond van David Dumvilles recente opmerking — geciteerd door Claudia Di Sciacca — dat het perkament in kwestie continentaal en niet Iers was (wellicht afgaand op Lowes opmerkingen) en dat het fragment bovendien mogelijk later gedateerd moet worden (op grond waarvan is onduidelijk).[6] In een uitputtend artikel uit 1968 over het vroege scriptorium van Bobbio werd ons manuscript nu juist expliciet níet als product van dit Italiaanse klooster beschouwd. Pius Engelbert beargumenteerde namelijk, enigszins contra-intuïtief, dat er voor het einde van de zevende eeuw geen sprake was van Ierse invloeden in het scriptorium van Bobbio.[7]

Rondzwervende Ieren

We moeten gissen naar de achtergrond van Dufts suggestie dat de oorsprong van het Isidorusfragment gezocht moet worden in Bobbio ‘of een Ierse kring’. We kunnen wel opmerken dat dit past bij de in de jaren zeventig en tachtig opgezette zoektocht naar patronen in de Ierse invloeden op het Europese vasteland.[8] Veel historici onderschreven het beeld dat er sprake was van continentale kloosters met specifiek Ierse karakteristieken en spraken van ‘Irish ecclesiastical and monastic establishments’ (Ierse kerkelijke en kloosterlijke instellingen) van waaruit Ierse geleerdheid werd verspreid,[9] die een geprivilegieerde verbinding met kloosters op Ierland hadden met veel monniken van Ierse komaf en die bovendien in nauwe communicatie stonden met andere dergelijke kloosters. Hierin past ook Dufts opmerking dat het handschrift waaruit ons fragment afkomstig is naar het klooster St. Gallen is gebracht ‘durch wandernde Iren’ (door rondzwervende Ieren).

Dat het handschrift inderdaad door Ieren naar St. Gallen is gebracht klinkt wellicht voor de hand liggend, maar dat is natuurlijk verre van zeker. Waarom zouden geleerde reizigers van een andere herkomst geen geschriften in Iers schrift kunnen vervoeren? Wanneer het handschrift in St. Gallen aankwam is evenmin duidelijk, maar het zal waarschijnlijk na de stichting van het klooster door Otmar in 719 zijn geweest; van de periode daarvoor zijn geen bronnen overgebleven die met de cel van Gallus in verband kunnen worden gebracht.[10] Het handschrift was dus al minstens decennia – zo niet eeuwen – oud toen het in St. Gallen aankwam. Als aanknopingspunt voor een preciezere datering zouden de boekbanden waarin de fragmenten zijn gevonden kunnen gelden: MS 150 en MS 267 in de Stiftsbibliothek van St. Gallen. Manuscript 150 is een zogenaamd composiet: een samengesteld handschrift waarin verschillende losse boeken of ‘eenheden’ in één band verenigd zijn. Manuscript 150 bevat negende-eeuwse en tiende-eeuwse eenheden, wat erop wijst dat de omslag (met daarin de perkamenten fragmenten) op zijn vroegst uit de tiende eeuw stamt. Ook manuscript 267 heeft naast negende-eeuws materiaal een aantal katernen met tiende-eeuws materiaal; ook deze band, die erg veel lijkt op die van MS 150, is dus hoogstens tiende-eeuws. We kunnen hieruit (slechts) concluderen dat het handschrift met daarin de kopie van Isidorus’ Etymologiae in Iers schrift in de tiende eeuw in St. Gallen aanwezig was, toen het aan stukken werd gesneden en werd gerecycled in ten minste twee nieuwe boekbanden. Hoe lang het handschrift toen al in het bezit van St. Gallen was, blijft onbekend.

Afb. 3: Omslag van MS 150.

Afb. 4: Omslag van MS 267. 

In een negende-eeuws lijstje met ‘boeken in Iers schrift’ (libri scottice scripti) komt geen boek met Isidorus’ Etymologiae voor. De boeken op dit lijstje lijken overigens geen lang leven beschoren te zijn geweest: enkele decennia later komen ze niet langer voor in een nieuwe boekenlijst. De Ierse boeken van deze lijst lijken allemaal kort na optekening te zijn afgedankt en te zijn hergebruikt (we hebben nog een paar fragmenten van enkele handschriften over): kennelijk waren handschriften in Iers schrift in de tweede helft van de negende eeuw niet erg geliefd in St. Gallen. Misschien hadden de monniken inmiddels moeite met het ontcijferen van deze sierlijke lettervormen?

Afb. 5: Boekenlijst met 'boeken in Iers schrift'.

Na dit lijstje volgt in MS 728 de eerste boekenlijst van de negende-eeuwse kloosterbibliotheek van St. Gallen. Ook hier zouden boeken in Iers schrift bij kunnen zitten. In de lijst zijn twee exemplaren van Isidorus’ Etymologiae opgenomen: één kopie met Griekse glossen, en één exemplaar dat uit twee boeken bestond, waarbij een (iets) latere gebruiker de aantekening corrupta (‘beschadigd’) toevoegde. Zou ons fragment hieruit afkomstig zijn? Daarnaast had de bibliotheek ook een boek met excerpten van verschillende teksten van kerkvaders (waaronder waarschijnlijk Isidorus). Hierbij heeft dezelfde gebruiker aangetekend dat dit boek ‘zeer oud’ was (vetustissimo).[11] Zou dit op ons oude fragment van toepassing kunnen zijn? Helaas weten we het gewoon niet.

Afb. 6: Boekenlijst St. Gallen met boeken van Isodorus.

Dynamische intellectuele uitwisseling

Het is wellicht verleidelijk om aan deze kleine fragmenten van perkament grote uitspraken te verbinden die passen bij de romantische beelden van decennia geleden. In die visie zouden de fragmenten bevestigen dat de abdij van St. Gallen — gebouwd op het graf van de Ierse heilige Gallus — sterke banden had met Ierland. Zo zou het Ierse handschrift waar het ooit toe behoorde in St. Gallen terechtgekomen zijn door de link die dat klooster heeft met Ierse pelgrims en geleerden. De ‘reizende Ieren’ die het vervoerden zouden bovendien onderdeel geweest zijn van een pan-Europees netwerk van Ierse peregrini en ‘Ierse stichtingen’ op het continent, waartoe ook Bobbio behoorde, het klooster dat door de Ierse Columbanus gesticht was.

In werkelijkheid is er amper bewijs voor deze romantische ideeën en kunnen we maar weinig zeggen over deze fragmenten van enkele centimeters groot. Maar juist als we ons beperken tot hele zakelijke conclusies, valt op hoe indrukwekkend dit bewijs is: het toont aan dat Isidorus’ tekst al vroeg in Iers schrift werd gekopieerd, in een boek dat uiteindelijk in een Alpenklooster terechtkwam, alwaar het kennelijk aan het einde van de negende of in de tiende eeuw uit elkaar werd gehaald. Daarmee is het uiteindelijk vooral een krachtig bewijs van de dynamische uitwisseling van kennis en geleerde teksten in het vroegmiddeleeuwse West-Europa.

Eindnoten

Isidorus van Sevilla, Etymologiae IX.1.43-6 en 51-3.
Lowe 1956, nr. 995.
Bischoff 1966, 180.
Duft en Meyer 1953, 82.
Duft 1982, 931.
Di Sciacca 2008, 59.
Engelbert 1968, 243-4, n. 4.
Van grote invloed was het boek van Prinz 1965.
Zie bijvoorbeeld Reynolds 2000, 23. Over dit fenomeen zie ook Meeder 2010, 467–93.
Duft en Meyer 1953, 23 en 28.
St. Gallen, Stiftsbibliothek, MS 728, p. 10.

Bibliografie

  • Bischoff, Bernhard, ‘Die Europäische Verbreitung Der Werke Isidors von Sevilla’, Mittelalterliche Studien: Ausgewählte Aufsätze zur Schriftkunde und Literaturgeschichte, deel 1 (Stuttgart 1966), 171–94.
  • Di Sciacca, Claudia, Finding the Right Words: Isidore’s Synonyma in Anglo-Saxon England (Toronto 2008).
  • Duft, Johannes, ‘Die Irische Handschriften der Stiftsbibliothek St. Gall’, Die Iren und Europa im früheren Mittelalter, red. Heinz Löwe (Stuttgart 1982), 916–37.
  • Duft, Johannes, en Peter Meyer, Die irischen Miniaturen der Stiftsbibliothek St. Gallen (Olten 1953).
  • Engelbert, Pius, ‘Zur Frühgeschichte des Bobbieser Skriptoriums’, Revue Bénédictine 78 (1968), 220-60.
  • Isidorus van Sevilla, Etymologiae IX.1.43-6 en 51-3.
  • Lowe, Elias Avery, Codices Latini Antiquiores: A Palaeographical Guide to Latin Manuscripts Prior to the Ninth Century, deel 7: Great Britain and Ireland (Oxford 1956). 
  • Meeder, Sven, ‘The Irish Foundations and the Carolingian World’, Settimane di Studio del Centro Italiano di Studi sull’Alto Medioevo 57 (2010), 467–93.
  • Prinz, Friedrich, Frühes Mönchtum im Frankenreich: Kultur und Gesellschaft in Gallien, den Rheinlanden und Bayern am Beispiel der monastischen Entwicklung (4. bis 8. Jahrhundert) (München, 1965).
  • Reynolds, Roger, ‘The Transmission of the Hibernensis in Italy: Tenth to the Twelfth Century’, Peritia 14 (2000), 20-50.

Afbeeldingen

  • 1. St. Gallen, Stiftsbibliothek, MS 1399a, nr. 1 verso-zijde (overgenomen uit: Cornel, Dora, en Franziska Schnoor (red.), The Cradle of European Culture: Early Medieval Irish Book Art (St. Gallen 2018).
  • 2. St. Gallen, Stiftsbibliothek, MS 1399a, nr. 1 recto-zijde (overgenomen uit: CLA VII.995).
  • 3. Omslag van St. Gallen, Stiftsbibliothek, MS 150 (https://www.e-codices.ch).
  • 4. Omslag van St. Gallen, Stiftsbibliothek, MS 267 (https://www.e-codices.ch).
  • 5. Libri scottice scripti, St. Gallen, Stiftsbibliothek, MS 728, p. 4 (https://www.e-codices.ch).
  • 6. De boeken van Isidorus in de kloosterbibliotheek, volgens de boekenlijst in St. Gallen, Stiftsbibliothek, MS 728, p. 10 (https://www.e-codices.ch).

Vorige bijdrage
Nieuws en mededelingen Kelten 79
Sanne Jongeleen
31 mei 2019
Volgende bijdrage
Conflicting views about the Book of Ballymote
Bart Jaski
29 juli 2019