Variatie tussen gesproken en gezongen Bretons

From Kelten
k82-2020-faure-bretons-zang-dialect-taalkunde
82
Gepubliceerd: 3 februari 2020
Variatie tussen gesproken en gezongen Bretons
Pierre Faure
Title (EN): Linguistic variation in Breton speech and song
Abstract (EN):

Upon hearing a recording of a woman who spoke Breton with a strong French accent switching into perfect Breton when singing, Pierre Faure decided to devote his BA-thesis to exploring the linguistic variation found in the speech and song of individual speakers of Breton. In general, such variation seems to arise out of a difference between the dialect of the speaker and the (perceived) dialect song, although stylistic playfulness on the part of the singer and some degree of generally archaic pronunciation also occur. For the moment, it remains difficult to determine exactly what triggers such variation, but it is suggested that the linguistic context wherein the song was learned must play a strong part in this.

In het Musée de Bretagne in Rennes, Frankrijk, werd een filmpje afgespeeld dat ongeveer tien minuten duurt. Het was de derde of vierde keer dat ik er rondliep, maar pas ditmaal ging ik, deels op verzoek van de vriend met wie ik daar was, zitten in het donkere hokje waar een vrij oude video op de muur verscheen. Eerst een lied in het Iers door een bebaarde grijsaard op een schip; daarna, een omaatje in haar keuken die zong in het Welsh. Als laatste kwam een jongedame tevoorschijn, met haar zoontje op schoot. Zij beantwoordde een aantal korte vragen (‘Spreekt u ook Bretons tegen uw zoontje?’ – ‘Jazeker, en ik zing ook slaapliedjes’) in, merkte ik op, Bretons met een Frans accent. Maar toen begon ze te zingen, en haar Franse accent verdween.

Dit bezoek aan het museum is de aanleiding geweest voor mijn bachelorscriptie, waar ik verder ben ingegaan op het fenomeen dat die Bretonse jongedame vertoonde. Bestaat er verschil tussen gezongen en gesproken Bretons? Wat voor verschillen zijn dat dan precies? Hieronder zal ik het onderwerp van mijn scriptie beknopt uitleggen, nader ingaan op de vormgeving van het onderzoek zelf, namelijk een kleinschalig stuk veldwerk, en wat de bevindingen precies betekenen.

600px-Img-461-1571132820.jpeg

Zoek de verschillen

Via een Bretonse vriendin, die ook als participant in mijn scriptie terecht is gekomen, ben ik in contact gekomen met drie andere jongvolwassenen met het Bretons als moeder- of tweede taal. Aan elk van hen vieren heb ik gevraagd enerzijds een audiobestand te sturen waarin ze zo natuurlijk mogelijk Bretons spraken, en anderzijds een opname waarin ze twee traditionele liedjes naar keuze zongen. Niemand was hier te verlegen voor, en een maand later had ik alle bestanden grondig beluisterd en de uitspraak overgezet naar het Internationaal Fonetisch Alfabet.

De vergelijking tussen het gesproken en gezongen materiaal van elke deelnemer onthulde een aanzienlijk aantal verschillen. Het grootste deel daarvan bestond uit dialectverschil: tijdens het zingen van een liedje werden naast het gewoonlijke dialect van de spreker ook vaak woordvormen en uitspraken gebruikt die uit een ander dialect kwamen, namelijk het (aangenomen) dialect van het lied.

Een goed voorbeeld hiervan is de palatalisatie van k en g naar tsj [t͡ʃ] en dzj [d͡ʒ] in bepaalde contexten met een voorklinker: één van de deelnemers spreekt Standaardbretons[1] met hier en daar wat invloeden van Vannetais (de zuidoostelijke dialecten), maar gebruikt consistent k, g met een voorklinker. Wanneer ze echter Ma bro a zo duhont (een Vannetais liedje) zingt, gebruikt ze in alle verwachte contexten tsj, dzj in plaats van k, g. Zo zijn er nog veel meer dialectverschillen te vinden: de vormen van de verleden tijd van het werkwoord bezañ ‘zijn’, waar het Vannetais oe- [we] heeft maar het merendeel van Bretagne oa- [wa] zegt; de uitspraak van een meervoudssuffix voor zelfstandig naamwoorden (-), die afhankelijk van regio kan worden uitgesproken als [u], [o], [œ͜y], [ɑ͜w] en nog meer; de uitspraak van een bepaalde klinker, zoals een lange [oː] die als een lange [uː] wordt uitgesproken in sommige dialecten, of de uitspraak van een bepaalde medeklinker, zoals de zh aan het einde van een woord, die in het Vannetais een h is ([h], [x]) en in de andere dialecten een s. Alle vier de deelnemers vertonen dit soort verschil, en hoewel dialectvariatie de meest voorkomende soort variatie is over het gehele onderzoek genomen, vertoont niet elke deelnemer deze dialectale variatie even sterk. Bij sommigen is een ander soort variatie namelijk prominenter.

Zo zingt één van de deelnemers het liedje E Garnison, en in zijn uitvoering daarvan wordt een groot deel van de medeklinkers vervangen door een nasale medeklinker (m, n, ng): vergelijk M’hen dar ar miliner e ve, de geschreven vorm, met M’hen nar ar mininer e ve, zoals hij het zingt. Dit is niet te verklaren vanuit de dialecten; het lijkt meer op een creatief proces, een zangstijl, die hij toepast op het liedje. Wat de aanleiding is geweest voor het ontstaan van zo’n zangstijl is weer een andere vraag, maar die kan ik met het gedane onderzoek niet beantwoorden.

Het derde en laatste type verschil dat ik aankaart noem ik in mijn scriptie ‘allofoonvariatie’. Dit wordt echter vertegenwoordigd door slechts twee voorbeelden, waarvan ik er één ook onder ‘zangstijlen’ had kunnen scharen. ‘Participant 3’ heeft namelijk de bijzondere uitspraak [ɫɣ] voor -lc’h in één van zijn liedjes, zoals in kelc’h ‘cirkel’, die hij normaal uitspreekt als [x]. De gezongen vorm is niet dialectaal en ook niet archaïsch, en dus lastig te identificeren. Daarom stel ik voorzichtig voor dat het ook hier zou kunnen gaan om een creatief proces.

Het voorbeeld dat overblijft is de uitspraak van r. In het gesproken Bretons van alle deelnemers is dit een huig-r [ʁ] zoals in het Frans, maar in de liedjes wil dat vaak de rollende r [r] worden. Het is erg lastig om dit te koppelen aan dialect, omdat de uitspraak [r] in alle dialecten aan het verdwijnen was ten tijde van de opstelling van de dialectatlassen. De rollende r in de uitvoering van liedjes zouden we eerder kunnen kwalificeren als archaïsme, dat al met al nog vrij recent bestond als uitspraak voor r maar nu (normaliter) niet meer te horen is bij de jongere generatie.

Waarom is er dan verschil?

In de conclusie van mijn scriptie geef ik ietwat verslagen toe dat ik geen reden heb kunnen onderbouwen voor de variatie die bestaat tussen het gesproken en gezongen Bretons. De situatie is desalniettemin optimistisch: ik heb een sterk vermoeden wat de reden is, maar kan hem met het onderzoek dat ik heb uitgevoerd, technisch gezien, niet bewijzen.

Het vermoeden is dat de deelnemers hun uitvoering van een bepaald lied hebben gekopieerd van die van iemand anders. In andere woorden: bij de overdracht van een lied van één persoon aan een ander zou de taal, de uitspraak van het lied, tot op zekere hoogte bewaard blijven. Dit stel ik voor met het oog op een aantal observaties:

Ten eerste had de reden voor dialectverschil kunnen zijn dat de deelnemers hun beste accent opzetten – bijvoorbeeld, hij komt uit Cornouaille en gaat voor dít liedje een Léon-accent gebruiken – maar sommige dialectverschillen zijn dusdanig obscuur en precies dat dit een uitstekende kennis van de Bretonse dialectologie zou vergen. Dat is natuurlijk niet realistisch: zou ik een Randstedeling vragen een Limburgs accent na te bootsen lukt dat hopelijk wel, maar het verschil maken tussen Weerts en Venloos is voor hem een veel moeilijkere opdracht.

Ten tweede passen de resultaten van één van mijn deelnemers zeer goed binnen deze hypothese. ‘Participant #4’ zingt zoals de anderen twee liedjes, maar ze zijn nogal bijzonder: de eerste, Ar soudarded a zo gwisket e ruz, kunnen we herleiden tot een oorspronkelijke auteur, Gweltaz ar Fur, die het specifieke Vannetais-dialect van het stadje Hennebont gebruikt. In de uitvoering van Participant #4 blijft er al met al weinig van het oorspronkelijke Vannetais over behalve een handjevol zeer specifieke dialectale eigenschappen, met name de stemloze s in ma zad /mə saːt/ ‘mijn vader’ die bijna alleen in die buurt voorkomt. Het tweede liedje, Plaver, had hij als enige van alle deelnemers zelf geschreven, en het bevat geen enkel significant verschil met zijn gesproken dialect. De variatie ontstaat dus niet automatisch wanneer men zingt, maar wanneer men een liedje zingt dat ergens anders vandaan komt, en dat dus is overgenomen van iemand anders.

Hoewel dit aannemelijk genoeg klinkt, heb ik deze hypothese niet kunnen bewijzen. Dit om het simpele feit dat mijn onderzoek dat niet toelaat: ik heb, afgezien van Ar soudarded a zo gwisket e ruz, niet systematisch de uitvoeringen van mijn participanten kunnen vergelijken met het bronmateriaal. Dat bronmateriaal is zeer moeilijk te krijgen: hoe stel je precies vast van wie iemand een liedje heeft geleerd? Weet diegene dat nog, of was het een keer op een fest-noz[2] van twintig jaar geleden en zijn de details wazig? Was het een inmiddels overleden familielid?

Het is echter niet onmogelijk zoiets te onderzoeken. Om nog eens op het voorbeeld van de Randstedeling te komen: als wij hem spontaan Vulgaris Magistralis van Normaal zouden laten zingen, wat zou hij dan zingen: ‘ik kook mijn potje’, of ‘ik kok mien potjen’? En het welbekende liedje van Ciske de Rat, 'Ik voel me zo verdomd alleen', zou daar het iconische Amsterdamse ‘Krèèg toch allemââl de klere’ ook bij een Limburger naar boven komen? Zo’n onderzoek zou het liefst op grotere schaal dan mijn scriptie worden uitgevoerd: niet iedereen heeft immers hetzelfde taalgevoel, en wellicht gaat het dialect van een liedje voorbij aan sommige luisteraars. Je moet dus genoeg deelnemers hebben die het dialect wél herkennen.

Mijns inziens zou onderzoek naar het bovenstaande antwoord kunnen geven op de vraag of dialect bij de overdracht van een liedje bewaard blijft, mits het liedje spontaan en uit het hoofd kan worden gezongen, en het een duidelijke dialectale identiteit vertoont (Amsterdams, Nedersaksisch, et cetera). Het lied moet ook als het ware deel worden van iemands repertoire: als de deelnemer eerst het lied zou moeten horen, en dan direct zou zingen, dan is de kans groot dat het lied klakkeloos wordt nagezongen. Dat is natuurlijk niet hetzelfde als de óverdracht van een lied. Wat we dus zoeken, in andere woorden, is een lied in een specifiek dialect of accent, dat een groot deel van de bevolking van éénzelfde bron heeft geleerd.

Hoewel dit voorstel tot onderzoek ons alleen iets zou vertellen over de situatie in het Nederlands, zou een dergelijk onderzoek voor Bretons mogelijk ook werken. De vraag is dan alleen welk lied moet worden voorgelegd aan de deelnemers: het liefste één met een identificeerbare auteur, met een specifiek genoeg dialect, en bekend genoeg dat een groot deel van éénzelfde generatie het onvoorbereid kan zingen. We moeten dus op zoek naar de Bretonse 'Ik voel me zo verdomd alleen'.

Eindnoten

Met Standaardbretons wordt doorgaans de geschreven vorm, ook wel peurunvan, bedoeld. Ik pas deze term toe op gesproken Bretons wanneer de uitspraak sterk overeenkomt met de geschreven vorm.
De fest-noz is vandaag de dag een grootschalig zang- en dansfeest waarbij traditionele (en hedendaagse) Bretonse muziek en dans wordt opgevoerd. Vroeger waren de festoù-noz enkel sociale gelegenheden voor mensen uit hetzelfde dorp (en wellicht omstreken), maar na de jaren ’50 begonnen ze steeds meer mensen te trekken uit andere regio’s.

Bibliografie

Faure, Pierre, Bro gozh ma zadoù: language variation in the performance of traditional Breton songs (Utrecht 2019, BA-eindwerkstuk). 

Afbeelding

Foto door https://www.flickr.com/photos/mwf2005/8591425179


Vorige bijdrage
Nieuwjaarswoord 2020
Ashwin Gohil
20 januari 2020
Volgende bijdrage
Breton manuscripts and the transmission of computus between the Celtic West and the Carolingian Empire
Jacopo Bisagni
15 maart 2020