'Vr gr AGvH': A. G. van Hamel en de Tweede Wereldoorlog

From Kelten
k96-2023-zanten-van-hamel-tweede-wereldoorlog-maartje-draak-theodor-chotzen
96
Gepubliceerd: 20 oktober 2023
'Vr gr AGvH': A. G. van Hamel en de Tweede Wereldoorlog
Arwen van Zanten
Title (EN): 'Ki(nd) re(gards) AGvH': A. G. van Hamel and the Second World War
Abstract (EN):

The first Dutch professor of Celtic Studies, A. G. van Hamel (1886 – 1945), kept up a lively correspondence with his pupil and successor, A. M. E. Draak (1907 – 1995). The letters, now preserved in the Utrecht University Library, afford us a unique perspective on the Second World War, especially in light of the fact that Van Hamel was not only professor of Celtic, but also of Germanic Studies, and was well aware of the collaborationist tendencies of some of his colleagues in the latter field.

Het archief van Maartje Draak[1] bevat ook haar correspondentie met A. G. van Hamel. Deze loopt van 2 juli 1930 tot 7 oktober 1945. We zien deze aanvankelijk zakelijke correspondentie langzaam veranderen in een vriendschappelijke briefwisseling, die ook persoonlijke wetenswaardigheden omvat. Zo valt er ook het een en ander over Van Hamels ervaringen in en om de Tweede Wereldoorlog te distilleren.

De aanloop tot de Tweede Wereldoorlog

Op 10 april 1937 vernemen wij voor het eerst van de naderende oorlog. Van Hamel informeert, op verzoek van ‘prof. Imelmann,[2] een weggejaagde en niet geheel arische Duitser’, of diens Beowulf vertaling misschien in Nederland gepubliceerd kan worden.[3] Vervolgens lezen wij pas bijna een jaar later weer iets, op 19 maart 1938, als Van Hamel het heeft over zijn hoop dat de ‘Europese bom’ niet al te snel barst, en dat het er alle schijn van heeft dat deze bom niet direct in West-Europa zal afgaan, en dat hij dus wel verwacht dat Draak zonder problemen vanuit Dublin naar Amsterdam kan reizen. De Nederlandse regering heeft nagenoeg tot aan de invasie verwacht neutraal te blijven, net als in de Eerste Wereldoorlog; een ervaring die natuurlijk ook in Van Hamels geheugen zit.

Foto van Maartje Draak uit 1938, leerlinge en correspondent van Van Hamel, Universiteitsbibliotheek Utrecht, Archief A. M. E. Draak.

Wederom een jaar later, op 12 april 1939, schrijft Van Hamel dat hij zijn afspraak met Draak wil verzetten: ‘Ik heb nl. inkwartiering en deel de avondmaaltijd met een soldaat en zie (misschien volkomen ten onrechte) tegen de combinatie op.’[4] Op 1 september 1939 valt Duitsland dan Polen binnen. Nochthans, hoopt men in Nederland nog neutraal te kunnen blijven. Op 2 januari 1940 stuurt Van Hamel Draak nog de beste wensen voor het nieuwe jaar, in zijn volgende schrijven is de toon volkomen omgeslagen.

Bezet!

Na het bombardement op Rotterdam op 14 mei 1940, capituleert Nederland. Op 5 juli 1940, schrijft Van Hamel in reactie op Draaks felicitaties voor zijn verjaardag: ‘Het is onder de omstandigheden van nu een heerlijk ding een stap dichter bij het einde te zijn, en daarbij zo veel lichtende herinneringen in zich mee te dragen aan een gelukkig verleden.’ Hieraan voegt hij toe: ‘En hoe weinig werkelijk lijken ons allen nu de wensen, die wij wel eens voor een ander voor de toekomst hebben gevormd! Lichtpunten als je wel-geslaagd eindexamen, en het behoud van vriend Chotzen krijgen zulk een grote betekenis’.[5]

Toch vinden aanvankelijk de meeste Nederlanders de Duitse bezetting nog meevallen. Totdat door tegenvallende successen van Duitsland, de bezetting een grimmiger karakter krijgt. Dit omslagpunt vinden we ook terug in de correspondentie, als Van Hamel op 5 december 1941 schrijft: ‘Het zijn nu plaatsen met uitheemse namen, die vallen; maar vallen doen ze, dat is de hoofdzaak.’ Hij protesteert in dezelfde brief ook tegen de onderdrukking van kritisch denken, en uit de overtuiging dat men dat nóóit kan uitdrijven, omdat dat toch altijd weer de kop opsteekt. De toon is er een van verzet, en genoegen in weldenkendheid.

Tekort

Op 15 december 1942 is er schaarste, blijkt uit de woorden van Van Hamel: ‘Wil je misschien komen “koffie” drinken, - maar dan moet je zelf ook iets meebrengen.’ De aanhalingstekens zijn in deze helder: hij bedoelt de zogenaamde peekoffie, een surrogaatkoffie van cichoreiwortel.[6] Het feit dat hij geen ‘koffie mét…’ kan aanbieden, terwijl uit bronnen blijkt dat hij eigenlijk een gul gastheer is, spreekt boekdelen. Op 18 december laat hij daarom ook nog snel even weten: ‘Je hoeft niet veel mee te brengen voor het “koffie”-drinken, want door omstandigheden heb ik het een en ander om je voor te zetten.’

Op 6 juli 1943 reist hij in verband met de examens door Nederland en noemt hij ook de ‘angstig schrale kost’ in hotels, en slechte reisomstandigheden, waar hij doodmoe van wordt. Op de ‘koffie’-afspraak van 12 juli dat jaar zorgt Van Hamel voor de drank en een warm hapje, maar Draak moet voor zichzelf boterhammen meenemen. Het ‘hapje’, refereert duidelijk niet naar een tussendoortje, maar naar een verkleinwoord ten gevolge van tekort.

Tóch is Van Hamels toon voorzichtig optimistisch; hij heeft begrepen dat Chotzen nog steeds in goede doen is. In oktober 1943 schrijft hij zelfs: ‘Bovendien schijnt de tijd niet ver meer af, of men kan het nodige weer van over de zeven zeeën laten komen!’ Hij heeft het hier over studieboeken Keltisch. Uit de correspondentie komt naar voren dat Van Hamel nog steeds regelmatig thuis colleges geeft aan studenten Keltisch. Van Hamel doet zijn best om aan voldoende dezelfde studieboeken te komen, bijvoorbeeld de Compert Con Culainn.[7] Deze worden over en weer geleend en weer geretourneerd, soms met een dankbaar schrijven. Bijvoorbeeld van mej. Kramers, die Draak laat weten dat de colleges een heerlijke ontsnapping zijn uit de sleur van de oorlog.

Op 20 februari 1944 laat Van Hamel weten dat het leven in Utrecht nog altijd ‘straf’ is, en dat hij regelmatig ‘s nachts moet wachtlopen. Een klusje wat naar zijn eigen zeggen ‘genoeglijk, maar koud’ is.

Germanistiek

Uit de briefwisseling komen ook andere professionele zaken aan de orde, vooral aangaande Van Hamels oorspronkelijke leeropdracht, de germanistiek. De meeste van deze problemen hebben te maken met professor Jan de Vries, die ‘fout’ was, en andere Duitse sympathisanten.[8] Zo schrijft hij aan Draak op 12 mei 1944 over Piet Meertens: ‘Hij is een goed vaderlander,[9] maar je moet toch dat punt met hem in niet al te scherpe termen bespreken, want 1.) hij is sterk altijd in de contramine. 2.) hij is van ouds nogal “Diets” en “Germaans” en wil dus billijkheidshalve ook de deugden (“die zij toch ook hebben”) van de tegenpartij erkend zien, 3.) hij heeft nogal grote eerbied voor J.de V.’ En: ‘Momenteel zal het niet mogelijk zijn op dit gebied zonder goedkeuring en medewerking van J. de V. iets te bereiken. Na de oorlog wordt hij òf overal uit gezet, òf hij ziet kans zich te redden en zal dan welwillend en meegaande zijn. In beide gevallen is dan mogelijk wèl iets te bereiken. Daar het niet kwaad is dat nu al wat voor te bereiden, lijkt mij een gesprek met Meertens aangewezen. Met de boven aangegeven reserve kun je dat geheel openhartig voeren. Meertens is vooral zeer fel tegen anti-semitisme.’

Hongerwinter en Bevrijding

Dan volgt op 6 juni 1944 D-Day, de geallieerden landen in Normandië. Van Hamel is in Venray: ‘Daar hoorde ik ‘t nieuws van 6 Juni: wat een nieuws is daar op gevolgd!’[10] De bevrijding is zó dichtbij… Maar in september 1944 mislukt Operation Market Garden bij Arnhem. De optimistische toon van schrijven verdwijnt weer. Op 11 november 1944 schrijft Van Hamel uitgebreid over zijn situatie: ‘Hier hebben wij het nog altijd dragelijk en als de bevrijding nog deze maand komt, dan glijden wij er misschien zonder ernstige hongersnood met de daarbijbehorende ziekten doorheen. Op het ogenblik gaat het nog. De Centrale Keuken levert dagelijks een bordje middageten van goede qualiteit; alleen de quantiteit stelt telkens weer te leur. Wij hebben hier in huis ook nog wel iets om bij te koken; daarvoor gaat ‘s avonds dan een kacheltje aan, waarbij ik, onder het glimlachen van een waspitje (electra behoort tot het roemrijk verleden) een paar warme uurtjes kan doorbrengen, die mij de kilte van de dag enigzins vergoeden. Om half 10 kruip ik dan onder de wol, hetgeen hier ook nog altijd mogelijk is, omdat de textielvordering, waardoor de buitengemeenten zozeer geteisterd zijn, in de stad nog niet is uitgevoerd. De razzia’s betreffen alleen personen beneden de halve eeuw (ten minste tot dus verre) en daaronder heb ik persoonlijk dus ook niet geleden. Denk niet, dat ik de gebeurtenissen alleen op mijzelf “betrek”; ik deel genoeg in het algemene leed en ik zeg deze dingen alleen, omdat ze je waarschijnlijk interesseren.’ En: ‘Als ik een optimistische dag heb, dan denk ik, dat deze maand ons wel de verlossing uit de ellende zal brengen en een andere keer kan ik mij weer niet voorstellen, hoe “ze” ooit over de rivieren heen zullen komen. Mocht mijn optimisme gelijk hebben, dan zeilen wij misschien nog net door de ellende heen. En in het andere geval zijn de verschrikkingen niet te overzien.’ Dan volgt de Hongerwinter.

Het volgende bericht van Van Hamel komt na de Bevrijding, op 28 mei 1945. Hij laat Draak weten, dat zijn ‘bezittingen’ niet hebben geleden. Gezien de aard van de correspondentie, kan het bijna niet anders, dan dat hij hiermee op zijn persoonlijke bibliotheek doelt.[11] Hij laat weten verzwakt te zijn, maar anderzins ‘zonder ernstig bezwaar’ door de winter gerold te zijn en met de geallieerde bijvoeding snel weer opknapt. De toon is weer optimistisch, maar matter-of-fact, er is zóveel leed. Zo schrijft hij op 30 juni 1945: ‘Ik heb weer uit Den Haag berichten over Chotzen gehad, die geheel met die van jezelf kloppen. Men heeft daar bij gerucht vernomen, dat hij uit de gevangenis van Scheveningen naar Amersfoort is overgebracht; daarna is alle betrouwbaar nieuws uitgebleven. Uit uitlatingen van Mevr. Chotzen leidt mijn zegsman af, dat Ch. bij verhoren ernstig is mishandeld. Hij verkeerde toen al in een slechte lichamelijke conditie. Toch geloven zijn vrouw en dochter nog, dat hij ergens in Duitsland is en eerlang zal terugkomen. Niemand anders deelt die hoop meer. Diep tragisch. En hoevelen zijn er zo.’[12] Hij klinkt hier bijna murw.

Echter, het is ook een tijd van praktisch doorpakken. Zo verandert zijn huis tijdelijk in een soort B&B voor met name wetenschappers uit het buitenland: ‘nu de hotels niet beschikbaar zijn, komen er zo vaak logés en die kan men niet weigeren, tenzij de logeerkamer van te voren aan een ander toegezegd is. Het wordt dan gewaardeerd, als je zelf het linnengoed meebrengt, alsmede een beetje voedsel’. Dit is een antwoord in hetzelfde schrijven van 6 juni, als Draak in Van Hamels bibliotheek wil werken. Behulpzaam laat Van Hamel weten: ‘Er vaart tegenwoordig ook een estafette-snel-stoomboot ts. Utr. en A/dam, die er maar 2 uur over doet.’

Op 14 augustus is de situatie alweer veel beter, Draak hoeft geen linnengoed en voedsel meer mee te brengen. Haar brief van 11 augustus echter, is wel opengemaakt door de Nederlandse Censuur Dienst.[13] We vernemen op 7 oktober 1945 ook het lot van professor De Vries: ‘Volgens de laatste berichten is De Vries iets aan de Univ. te Leipzig, waar de Russen geen bezwaar maken tegen een Ned. landverrader.’[14]

Tot slot

Van Hamels laatste brief aan Draak (07-10-1945), Universiteitsbibliotheek Utrecht, Archief A. M. E. Draak.

In de brief van 7 oktober 1945 schrijft Van Hamel ook dat hij vindt dat hij en zijn collega’s maar eens serieus moeten samenwerken om Draak een wetenschappelijke positie te bezorgen. We lezen ook dat hij erg ziek is: ‘Ik ben nog lang niet beter en kom alleen even op om de allernoodzakelijkste plichten af te werken. Speciaal correspondentie vermoeit mij zeer.’ Op 23 november 1945 overlijdt Van Hamel. Draak volgt hem op, en zijn persoonlijke bibliotheek wordt overgedragen aan de Universiteitsbibliotheek Utrecht, zoals hij in 1938 al schrijft: ‘Dat is dan echt een mooie nalatenschap voor de Utrechtse U.B. Het wordt dan… een aparte collectie, die mijn naam draagt!’.

Eindnoten

Universiteitsbibliotheek Utrecht, Archief A. M. E. Draak (25-3-1907 – 16-11-1995), hoogleraar Keltische taal- en letterkunde (1946-1982) aan de Universiteit Utrecht.
Rudolf Imelmann, (Berlijn 31-1-1879 – Londen 17-3-1945), professor Engelse filologie aan de Universität Rostock (1918-1929) en de Universität Frankfurt am Main (1929-1933). Vanwege zijn ras ontslagen in 1933, geëmigreerd naar Engeland in 1939.
In 1935 voerde Nazi-Duitsland de Neurenberger rassenwetten in; deze waren racistisch en anti-Joods.
Deze inkwartiering is waarschijnlijk al in het kader van de algehele mobilisatie door de Nederlandse regering op 28 augustus 1939.
Theodor M. Th. Chotzen (27-6-1901 – 27-2-1945), keltoloog en studiegenoot van A. M. E. Draak.
‘Pee’ komt van peen, dus wortel.
Van Hamel 1933.
Jan P. M. L. de Vries (11-2-1890 ‒ 23-7-1964), professor germanistiek en volkenkunde aan de Universiteit Leiden (1926-1946). 
Piet J. Meertens (6-9-1899 – 28-10-1985), Nederlands letterkundige, dialectoloog en volkenkundige. 
Brief van Van Hamel aan Maartje Draak (7-7-1944), Universiteitsbibliotheek Utrecht, Archief A. M. E. Draak.
Universiteitsbibliotheek Utrecht, Collectie Van Hamel.
Het duurde lang voordat men wist wat het lot was van Chotzen. Van Hamels informatie is van horen zeggen. Chotzens naam staat op de gedenkplaat van het Oranjehotel, waar hij is overleden.
De Nederlandse Censuur Dienst had volgens de Oorlogswet van 1899 de bevoegdheid tot het controleren en censureren van poststukken in 1944-1946, in samenwerking met de SHAEF (Supreme Headquarters Allied Expeditionary Forces) en de Nederlandse Overheid.
Op Dolle Dinsdag (5-9-1944) vlucht De Vries mét gezin naar Leipzig, van oktober 1946 tot juni 1948 zit hij gevangen in Kamp Vught. Zijn kiesrecht werd hem afgenomen en hij kreeg een publicatieverbod. Van 1948-1955 was hij leraar Nederlands in Oostburg.

Bibliografie


Vorige bijdrage
Hoe helden ten onder gaan: de onvermijdelijkheid van geasa in de BBC series Merlin en The death of Cú Chulainn
Carlijn Zwart
29 september 2023
Volgende bijdrage
De Keltische Zomer: Publieksdag en Grote Alumnireünie
Thyra van Veen
6 oktober 2023